Les 4, blok 8

1 / 28
next
Slide 1: Slide
OnderwijsassistentenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Een korte les
- Een korte les met oefening en instructie.
- Er is tijd om te werken aan opdrachten.
- Er is tijd voor het stellen van vragen.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Wat weet jij nog?
Wat is een hulpwerkwoord?
Hij heeft een schilderij gemaakt.

Slide 5 - Open question

Wat weet jij nog?
Wat is een zelfstandig werkwoord?
Hij at een banaan.

Slide 6 - Open question

Wat weet jij nog?
Wat is een zelfstandig werkwoord?
Zij heeft een taart gebakken.

Slide 7 - Open question

Wat weet jij nog?
Wat is het koppelwerkwoord?
Hij is opa.

Slide 8 - Open question

Wat weet jij nog?
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Hij is naar huis gereden.

Slide 9 - Open question

Wat weet jij nog?
Wat is het naamwoordelijk gezegde?
Hij was leraar.

Slide 10 - Open question

Wat is het?
Tegenwoordig zie ik meer in Paula.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quiz

Wat is het?
Uiteindelijk zijn we tweede geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Wat weet jij al?
Lees de zin. Wat is een zelfstandig naamwoord?
Elseline heeft mascara en lippenstift gekocht.

Slide 14 - Open question

Wat weet jij al?
Lees de zin. Wat is een zelfstandig naamwoord?
Er wordt in Nederland veel kaas gegeten.

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Noteer het zelfstandig naamwoord en het lidwoord.
Henry kocht voor Jennie een cadeautje.

Slide 18 - Open question

Wat weet jij al?
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Ik heb een hele dure auto gekocht!

Slide 19 - Open question

Wat weet jij al?
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Gisteren kocht Jens nieuwe sportschoenen.

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Wat is het bijwoord?
Ik heb een hele mooie jas aan.

Slide 23 - Open question

Wat is het bijwoord?
Hij heeft vreselijk gelachen om de grap van Lieke.

Slide 24 - Open question

Wat is het bijwoord?
Zij heeft toen gelogen.

Slide 25 - Open question

Slide 26 - Slide

Wat is het voorzetsel?
Ik sta op het plein voor school.

Slide 27 - Open question

Slide 28 - Slide