This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Wiederholung (5min)
selbstständig Arbeiten (10min)
Wortschatz Kapitel 2 (10min)
zusammen Arbeiten (15min)
Planen (5min)
Feedback (5min)
Slide 2 - Slide
Je kunt het persoonlijk voornaamwoord en het werkwoord "sein" gebruiken.
Je kunt de woorden van de Lernliste N-D actief gebruiken.
...
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
Slide 5 - Drag question
timer
10:00
Wat kan ik doen?
opdrachten Kapitel 2
woorden leren van hoofdstuk 2
stempels
Slide 6 - Slide
Wortschatz
Alle leerlingen schrijven drie Nederlandse woorden uit de Lernliste op. Schrijf de juiste Duitse vertaling erachter.
Verdeel de klas in twee even grote groepen.
De groepen vormen een cirkel, elke leerling zit tegenover een andere leerling.
Op het teken van de docent, vraagt de leerling uit de buitenste kring aan de leerling in de binnenste kring zijn Nederlandse woorden in het Duits op te schrijven. Volgende ronde precies omgedraaid.
Check elkaars woorden.
Na 60 seconden schuiven de leerlingen uit de buitenste kring een plekje op. De leerlingen in de binnenste kring blijven zitten.
Slide 7 - Slide
timer
15:00
ZUSAMMEN
ARBEITEN
Wat kan ik doen?
opdrachten Kapitel 2
woorden leren van hoofdstuk 2
stempels
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Je kunt het persoonlijk voornaamwoord en het werkwoord "sein" gebruiken.
Je kunt de woorden van de Lernliste N-D actief gebruiken.
...
Slide 10 - Slide
Planen
Woche 38:
Lernliste (p.60-61) Kapitel 2 leren (bijhouden!)
Arbeitsbuch: Kapitel 2, Aufgabe 1 - 13
Slim stampen online Kapitel 2
Stempel Kapitel 2
Stempel Allgemein
DEADLINE volgende les --> laatste kans voor rij 1
Slide 11 - Slide
Wat wil je de volgende Duits les gaan doen?
Slide 12 - Mind map
Wat heb je gedaan vandaag? Wat is het beste gelukt? Wat had je beter kunnen doen? Noem twee positieve dingen over hoe je hebt gewerkt?
Slide 13 - Open question
Reflektieren
schrijf het op een blaadje en lever het in!
Wat heb je gedaan vandaag?
Wat is het beste gelukt?
Wat had je beter kunnen doen?
Noem twee positieve dingen over hoe je hebt gewerkt?