11.3 Zwangerschap

11.3 Zwangerschap
1 / 27
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

11.3 Zwangerschap

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Zwangerschap voorkomen
  • Condoom: voorkomt dat zaadcellen bij de eicel komen. Beschermt ook tegen SOA's.
  • Pil, anticonceptiepleister/ hormoonstaafje: voorkomt dat de eicel rijpt en voorkomt ovulatie. 
  • Spiraaltje: voorkomt innesteling van het embryo.
  • Sterilisatie: eileiders of zaadleiders doorgesneden.

Slide 3 - Slide

Onbetrouwbare methoden
  • Coitus interruptus: trekt de man zijn penis terug uit de vagina voordat hij klaarkomt. 

  • Periodieke onthouding: heeft het stel geen geslachtsgemeenschap tijdens de vruchtbare periode. 

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van de les kan je:
  • Beschrijven hoe moeder en kind veranderen
     tijdens de zwangerschap.
  • Uitleggen hoe het kind in de baarmoeder zuurstof
     en voedingsstoffen krijgt.
  • Uitleggen welk effect schadelijke stoffen hebben
     op het ongeboren kind.

  • Beschrijven wat er gebeurt tijdens de bevalling.
  • Uitleggen hoe een tweeling ontstaat.

Slide 5 - Slide

Hoe verandert
het kind?

Veranderingen bij het kind:
  • In de eerste 12 weken  ontstaan alle organen (embryonale fase).
  • Embryo het bolletje cellen dat innestelt in het baarmoederslijmvlies. 
  • Na 12 => foetus. De meeste organen zijn nu gevormd, het kindje groeit nu vooral.

De ontwikkelingen in de eerste 12 weken

Slide 6 - Slide

Hoe verandert de moeder?

Veranderingen bij de moeder:
  • Na 20 weken: buik wordt dikker en kan de foetus voelen bewegen.
  • Foetus groeit => organen in verdrukking
  • Melkklieren in de borsten groeien.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Hoe leeft het kindje in de baarmoeder?
  • Om de foetus heen zitten vruchtvliezen en vruchtwater.

  • Deze beschermen de foetus tegen: stoten, uitdroging en temperatuurswisseling.

  • In het vruchtwater kan het zich gemakkelijk bewegen.



Slide 9 - Slide

De navelstreng
  • Verbindt de foetus met de placenta .

  • Een navelstrengader => vervoert voedingsstoffen en zuurstof naar het kind.
  • Twee navelstrengslagaders => vervoeren afvalstoffen naar de moeder.

Slide 10 - Slide

Placenta (moederkoek)
  • Deel van de baarmoederwand waar stoffen worden uitgewisseld:
  •  Zuurstof en voedingsstoffen, gaan van moeder => foetus.

  • De afvalstoffen van de foetus, zoals koolstofdioxide, gaan van de foetus => moeder.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Schadelijke stoffen
  • Nicotine, alcohol, drugs en rodehond (virus) zijn schadelijk.
  • Slechtere groei en kans op afwijkingen en overlijden.
  • Foetaal Alcohol Syndroom (FAS). 

Slide 13 - Slide

Hoe gaat de bevalling?

  • Een zwangerschap duurt gemiddeld 40 weken. 

  • De bevalling begint met weeën:
  • bij een wee trekken de spieren in de baarmoederwand samen;
  • de baarmoedermond gaat door weeën open.
 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Drie fasen van de bevalling

Slide 16 - Slide

Hoe ontaat een tweeling?
  • Een eeneiige tweeling ontstaat uit één eicel en één zaadcel.
  • Altijd van hetzelfde geslacht en lijken op elkaar.

  •     Een twee-eiige tweeling ontstaat uit twee eicellen en twee zaadcellen.
  • Kunnen ander geslacht hebben.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Huiswerk
  • 11.3 Zwangerschap
  • Opdracht 3, 5, 8 t/m 11, 16 t/m 19.

  • Werken aan PO

Slide 19 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van de les kan je:
  • Beschrijven hoe moeder en kind veranderen
     tijdens de zwangerschap.
  • Uitleggen hoe het kind in de baarmoeder zuurstof
     en voedingsstoffen krijgt.
  • Uitleggen welk effect schadelijke stoffen hebben
     op het ongeboren kind.

  • Beschrijven wat er gebeurt tijdens de bevalling.
  • Uitleggen hoe een tweeling ontstaat.

Slide 20 - Slide

Vanaf welke week heet een ongeboren kind een foetus i.p.v. embryo?
A
Week 7
B
Week 8
C
Week 12
D
Week 14

Slide 21 - Quiz

Wat is WAAR over een foetus?
A
de bloedvaten moeten nog ontstaan
B
de botten moeten nog ontstaan
C
de zintuigen moeten nog ontstaan
D
alles is er al, hij/zij hoeft alleen nog maar te groeien

Slide 22 - Quiz

Welke stoffen gaan vanuit de foetus naar de moeder toe?
A
Koolstofdioxide
B
Zuurstof
C
Water
D
Voedingsstoffen

Slide 23 - Quiz

even oefenen!
Placenta
Foetus
Vruchtvliezen
Vruchtwater
Navelstreng

Slide 24 - Drag question

Hoe krijgt een embryo halverwege de zwangerschap zuurstof?
A
Via zijn/haar longen
B
Via het vruchtwater
C
Via de placenta
D
Het embryo heeft geen zuurstof nodig

Slide 25 - Quiz

Ontsluiting
Uitdrijving
Nageboorte
Baarmoederhals wordt wijder
Kind wordt naar buiten geperst
Placenta en vruchtvliezen verlaten het lichaam

Slide 26 - Drag question

Hoeveel zaadcellen en eicellen zijn er betrokken bij het ontstaan van een eeneiige tweeling?
A
1 zaadcel en 1 eicel
B
1 zaadcel en 2 eicellen
C
2 zaadcellen en 1 eicel
D
2 zaadcellen en 2 eicellen

Slide 27 - Quiz