Werkgroep 1 OP4 ADHD en Autisme

1 / 32
next
Slide 1: Slide
VerpleegkundeHBOStudiejaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

Na een introductie waarin je de lesdoelen en werkwijze toelicht en werkafspraken maakt, kan je met de inhoud van de les aanvangen.

Slide 6 - Slide

Na een introductie waarin je de lesdoelen en werkwijze toelicht en werkafspraken maakt, kan je met de inhoud van de les aanvangen.

Slide 7 - Slide

Op welke wijze heb je je voorbereid op deze week?
Welke vragen zijn er bijgekomen over de CH
De voorbereiding op deze werkgroep wordt verder opgepakt tijdens de samenwerkingsopdrachten.
De docent kan meekijken naar de gevonden antwoorden
Literatuur bij Autistisch spectrum stoornis
 
Verplichte literatuur
Clijsen, M., Garenfeld, W., Piere, M. van, Klijs, C. & Stringer, B. (2020). Leerboek psychiatrie voor verpleegkundigen
4.3.1 (Autistische kenmerken volgens DSM-V) Termen en deze op hoofdlijn kunnen omschrijven; aan deze kenmerken wordt ASS herkent in gedrag
4.6 (Oorzaken van autisme) Leg uit wat bedoeld wordt met de term “informatieverwerkingsstoornis” aan de hand van drie bijbehorende vermogens die mensen hebben en die bij ASS ánders functioneren: theory of mind, centrale coherentie en executieve functies
ASS zit “diep” in iemands opbouw en is iets om rekening mee te houden. Dit in tegenstelling tot relatief kortdurende (soms zelfs eenmalige) klinische stoornissen (bijv. een depressie), zéker wanneer deze klinische stoornis een duidelijk situationeel karakter heeft (de situatie waarin de client zich bevindt is een duidelijke mede-veroorzakende factor). Zich herhalende (recidiverende) klinische stoornissen hebben vaak relatie met (nog niet opgemerkte) ASS.
4.4.1 (Subtypen uit de DSM-IV) (termen en een typering)
4.4.2 (Subtypen volgens Lorna Wing) (termen en typering
4.10 (Verpleegkundige competenties bij het werken met mensen met ASS)
 
Cumlaude
Clijsen, M., Garenfeld, W.,  Kuipers, G., Van Loenen, E., & Van Piere M. (2016). Leerboek psychiatrie voor verpleegkundigen, blz. 381-382 (Verpleegkundige competenties)
 
Literatuur bij ADHD
Verplichte literatuur
Clijsen, M., Garenfeld, W., Piere, M. van, Klijs, C. & Stringer, B. (2020). Leerboek psychiatrie voor verpleegkundigen
16.3 (Kenmerken) én tabel 16.1 Kenmerken en kernsymptomen van ADHD
16.2.2 (Geslacht) en 16.2.3 (ADD bij meisjes of chronisch moe?)
16.9 (Verpleegkundige zorg) en 16.9.1 (Herstel)
Literatuur bij Versterken overzicht en houvast
Cumlaude
Mens en Samenleving; Het gebruik van pictogrammen
Boxhoorn, M.; 5 handige vragen (methodiek Geef me de vijf)
Bruin, C. de; Methodiek Geef me de vijf
 
Literatuur bij Farmacotherapie
Cumlaude
NIC; Toediening van geneesmiddelen
GGZ standaarden (Bijwerkingen) 2.1.1 t/m 2.1.3 (waar ‘behandelaar’ staat, kun je vaak ook denken aan de verpleegkundige)
E-college nummer 8: ADHD en Autistisch spectrum stoornis

Autisme Spectrum Stoornis
ASS

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

ASS is een
A
verkregen stoornis
B
aangeboren en verkregen stoornis
C
aangeboren stoornis
D
Geen van bovenstaande antwoorden.

Slide 10 - Quiz

ASS is een aangeboren stoornis die beperkingen kan opleveren in allerlei gradaties tijdens alle levensfasen en op alle levensterreinen. ASS heeft zowel invloed op het persoonlijk als op het maatschappelijk functioneren. Mensen met ASS zijn door hun handicap vaak hun hele leven extra afhankelijk van anderen. De stoornis dringt dus diep door in het totale functioneren van de persoon en is hiermee pervasief. Geen twee personen met ASS zijn hetzelfde en het is van belang dat er bij ieder individu specifiek wordt gekeken naar hoe de stoornis zich uit.
In welke domeinen worden de gedragssymptomen van ASS in DSM 5 geclassificeerd?
A
Tekorten in de sociale communicatie en beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesses of activiteiten.
B
Tekorten in de verbale communicatie en beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesses of activiteiten.
C
Beperkingen in de sociale interactie, een gestoorde communicatie, en zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten.
D
Beperkingen in de verbale interactie, een gestoorde communicatie, en zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten.

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Om orde te scheppen in het autisme spectrumstoornis is in de vorige editie van DSM, DSM 4 dus, een onderscheid gemaakt in subtypes. Welke zijn dat?
A
Klassiek autisme, Asperger en ADHD
B
Klassiek autisme, PDD NOS en Asperger
C
Asperger, PDD NOS en Schizofrenie

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Een grote verandering in DSM 5 is het ontbreken van ASS subtypen. Toch kom je deze regelmatig nog tegen. Waarom is dat eigenijk gedaan?
A
Het onderscheid tussen Asperger, autisme en PDD-NOS was niet werkbaar.
B
Autisme kan zich op verschillende manieren en in verschillende gradaties uiten.
C
Het syndroom van Asperger is lastig te herkennen en te diagnosticeren.
D
PDD-NOS bleek een te groot begrip te zijn.

Slide 13 - Quiz

Autisme is een stoornis die zich niet gemakkelijk laat omschrijven. Autisme kan zich namelijk op verschillende manieren en in verschillende gradaties uiten. Om deze reden wordt vaak gesproken van een spectrum aan stoornissen: er is een grote variatie in de manier waarop de stoornis tot uiting komt.
Loran Wing (wing & Gould, 1979) heeft een onderscheid gemaakt binnen ASS. Welke is dat?
A
Sociale subtypes
B
Biologische subtypes
C
Psychische subtypes
D
Maatschappelijke subtypes

Slide 14 - Quiz

ie Clijsen et al. (2020, p. 43) voor de correcte indeling. 
Wat is echolalie bij ASS?
A
Het vertellen van overdreven, gefantaseerde of onjuiste verhalen.
B
Heel hard naroepen van bepaalden woorden.
C
Het onwillekeurig herhalen van zelf of door anderen gesproken woorden.
D
Het echoën (nadoen) van handelingen door anderen.

Slide 15 - Quiz

Het vertellen van overdreven, gefantaseerde of onjuiste verhalen heet in de literatuur confabuleren. Heel had naroepen doen we allemaal wel eens en het nadoen van handelingen is letterlijk wat het is, je doet iets na. Onwillekeurig herhalen van dat wat je zelf zegt of wat anderen zeggen is echolalie. Best een lastige beperking. Stel je maar eens voor... (Clijsen et al., 2020, p. 43)
In het competentiegerichte onderwijs van het beroepsonderwijs wordt van studenten verwacht dat zij samenwerken en zelfstandig opdrachten uitvoeren. Dit is voor iemand die ASS heeft lastig.
A
Deze stelling klopt
B
Deze stelling klopt niet

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Slide 17 - Video

Filmpje duurt 1.54. https://www.youtube.com/watch?v=3xpN4nGMRh4
Onderwijsleergesprek over ASS en voorkennis activeren;
Welke kenmerken van Autistisch spectrum stoornis herken je?
Welk risico’s en gevolgen zie je ten aanzien van het dagelijks functioneren?
Welke rol heeft de omgeving binnen de situatie als iemand ASS heeft?
Welk verpleegkundig handelen is aan de orde, vind je?

Welke kenmerken van Autistisch spectrum stoornis herken je?

Slide 18 - Mind map

This item has no instructions

Hoe kan de verpleegkundige een patiënt met ASS het beste ondersteunen in de levensloopbegeleiding?
A
Zelfredzaamheid en intensieve begeleiding
B
Ondersteuning bij ADL en zelfmanagement
C
Empowerment en zelfmanagement

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Slide 20 - Slide

Sta hier kort bij stil. Studneten hebben dit kunnen lezen en gaan er mee aan de slag in de werkgroep opdracht. Hoe kun je als verpleegkundige iemand begeleiden met Autisme;
Begeleiding bij autisme “autismebril” opzetten” (clijsen blz 44 ev.) 
Principe van geef-me-de-vijf (altijd starten met “wat”, vervolgens waar, wie, hoe, wanneer) 
Principe van pictogrammen kennen 

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Wie van jullie heeft AD(H)D?

Slide 22 - Mind map

This item has no instructions

ADHD is een seksespecifieke aandoening: de diagnose wordt vaker vastgesteld bij Jongens dan bij meisjes.
A
Dit is juist
B
Dit is zeker niet waar
C
Geen idee eigenlijk
D
Heb je een andere mogelijkheid?

Slide 23 - Quiz

Dit is onjuist. In het bevolkingsonderzoek bij volwassenen komt AHD voor bij ongeveer even veel mannen als vrouwen (Kessler, 2006, Kooij, 2005). Echter, bij kinderen zijn jongens in de meerderheid (Sandberg, 2002). Waarschijnlijk worden meisjes ondergediagnositiceerd. Meisjes hebben relatief vaker het subtype ADD wat minder last veroorzaakt voor de omgeving en dus minder snel tot een verwijzing leidt. 
Wat zijn de kernsymptomen van ADHD?
A
inactiviteit, slaapproblemen en leerproblemen
B
hyperactiviteit, gedragsproblemen en impulsiviteit
C
angststoornissen, depressieve klachten en geagiteerdheid
D
aandachtsproblemen, hyperactiviteit en impulsiviteit

Slide 24 - Quiz

De kernsymptomen van ADHD zijn aandachtsproblemen, hyperactiviteit en impulsiviteit (zie paragraaf 16.3 van Clijsen et al. [2020]). 
ADHD en ASS kan niet bij dezelfde persoon vast gesteld worden.
A
Dit is juist
B
Dit is zeker niet waar
C
Geen idee eigenlijk
D
Heb je een andere mogelijkheid?

Slide 25 - Quiz

ADHD en ASS kunnen vastgesteld worden bij dezelfde persoon. Eerder werd dat inderdaad uitgesloten maar tegenwoordig is deze comorbiditeit inderdaad mogelijk. Men overweegt zelfs om ADHD aan ASS toe te voegen. Zie paragraaf 16.3 van Clijsen et al. (2020). 

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Slide 29 - Slide

De prevalentie wordt meestal opgegeven als van het aantal gevallen per duizend of honderdduizend.

Bron; zie website: 
https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/adhd/cijfers-context/huidige-situatie#node-prevalentie-van-adhd-bevolkingsonderzoek
https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2014/35/bijna-3-procent-van-de-kinderen-heeft-autisme-of-aanverwante-stoornis#:~:text=Bijna%203%20procent%20van%20de%20kinderen%20heeft%20autisme%20of%20aanverwante%20stoornis,-25%2D8%2D2014&text=Autisme%20of%20een%20daaraan%20verwante,keer%20zo%20vaak%20als%20meisjes.

Vraag je studenten wie iemand kent met ASS en ADHD? Of misschien hebben ze het zelf wel? Praat hierover.
Andere vragen die je zou kunnen meenemen;
Zou het nu echt minder bij vrouwen voorkomen of wordt het minder gediagnostiseerd omdat het anders verloopt? (Clijssen blz 46en Clijssen blz 294/295 voor achtergrond)

Slide 30 - Slide

Onderscheid ADHD
Kenmerken ADHD (tabel 16.1,clijsen blz. 295) 
Laat studenten beseffen dat hyperactiviteit ook innerlijk ervaren kan worden, het is niet alleen maar fysiek 
Kunnen ze bovenstaande koppelen aan het filmpje?
Neem ze mee in het verpleegkundig aspect. Wat moet of kan je als verpleegkundige?

Achtergrond info voor docenten:
ADHD- al beschreven vanaf 1902. Lange ontwikkeling via meerdere namen voor de diagnose naar ADHD. Sinds 1995 ook diagnosticering bij volwassenen. Opmerkelijk om te merken dat geregeld de diagnose bij volwassenen/ ouderen herkend wordt door de diagnoses bij een (klein-)kind in het gezin.
Oorzaken: - genetische aanleg – genen die coderen voor de prikkeloverdracht van dopamine en noradrenaline
- Omgevingsfactoren

Attention Deficit/ hyperactivity disorder: 3-5% van kinderen/ adolescenten – op 19 jarige lft functioneert 10% goed (onderzoek 2000 Biedermann et al)
Andere onderzoeken: ong. 2,8% van de bevolking.
Bij ouderen vaker last van depressie, angst, slechtere lichamelijke gezondheid en vaker sociaal eenzaam. Evenveel mannen als vrouwen bij volwassenen. Dit is anders als bij kinderen, waar vaker gediagnosticeerd wordt bij jongens. Waarom is dat?
(meisjes vaker subtype ADD, waardoor onderdiagnoticering; ADD bij meiden minder bekend bij zorgverleners; meisjes hebben ander patroon van comorbiditeit, waarbij angst en depressie meer op de voorgrond staat; terwijl bij jongens meer oppositionele en agressieve gedragsst. Waar omgeving meer last van heeft)
Subtype ADD wordt diagnose vaak gemist. Vaak pas in pubertijd leidt het tot problemen. Leerproblemen leidt tot onderpresteren (wie van de studs weet wat dat is?)

Kernsymptomen ADHD
 = Aandachtsproblemen
= Hyperactiviteit
= Impulsiviteit
Daarnaast: snelwisselende stemmingen, prikkelbaarheid, mind-wandering; sensation seeking. Zie tabel 16.1
Criteria DSM 5
Voldoende symptomen sinds kindertijd; enkele <12jr
Continu persisterend patroon van symptomen en disfunctioneren gedurende de levensloop op 2 of meer terreinen, zoals op school, thuis, op het werk, gebied van financiën, relaties of sociale contacten
Symptomen komen niet overeen met het ontwikkelingsniveau en kunnen niet beter verklaard worden door een andere stoornis

Gezondheids – en bestaansproblemen:
Kinderleeftijd
leerproblemen, waardoor lager opleidingsniveau in relatie tot intelligentie
Moeite met sociale contacten
Gepest worden op school
Adolescentie en volwassenen
Onderpresteren
Niet afronden van opleidingen
Veel conflicten
Te veel risico’s nemen
Verslaving
Suïcidepogingen
Agressie of crimineel gedrag
Relatieproblemen
Werkproblemen
Financiële problemen
Bij ouderen: idem
Comorbiditeit ook een “gevolg”. ADHD komt zelden alleen…ongeveer 75% een of meerdere andere psychiatrische stoornissen.
1 Slaapproblemen,
2 Angst
3 Depressie
4 Alcohol- drugs verslaving
5 Tics
6Ass
7 Cluster B psst
Diagnostiek obv semi-gestructureerd interview – ook altijd comorbiditeit meenemen.
Effectieve behandeling: combinatie psycho-educatie; medicatie; coaching, cognitieve gedragstherapie (en relatie- systeemtherapie) en lotgenotencontact.
Rol vpk: tijdens proces van diagnostiek, behandeling en herstel. Denk aan vroegsignalering bij huisarts, monitoring bijwerkingen; verstrekken van info / tips en adviezen.
Vpk diagnoses en interventies – afhankelijk van de problemen. Zie aanvullend Carpenito p. 879 en 897. https://www.ggzstandaarden.nl/zorgstandaarden/adhd/introductie

Slide 31 - Slide

Leerdoel = Beschrijft farmacotherapie in de GGZ op hoofdlijn, inclusief de rol van de verpleegkundige in deze [2,3,5].
Vanuit VTV hebben de studenten in sem 2 medicatie toedienen behandeld. Hierbij hebben de studenten het gehad over verschillende toedieningsvormen en keuzebepaling; waarom een injectie ipv orale medicatie etc. Bij VTV richten de docenten zich vooral op het doel (indicatie en observeren daarom) de procedure (toedieningswijze en bijbehorende aandachtspunten) en eventuele bijwerkingen en complicaties, inclusief prikaccidenten en en fouten op basis van de 5J’s. Er wordt níéts met farmacokinetiek en farmacodynamiek gedaan. Het geven van morfine is wel behandeld, maar ze behandelen de opiumwet niet. (SC injecteren en IM injecteren)

Sta hier kort bij stil. Studenten hebben dit zelf kunnen lezen. Een arts kan bij adhd en autisme of ADHD medicatie voorschrijven: Farmacotherapie  
Neem de studenten mee in onderstaande. Rode draad is wat kan een zorgvrager tegenkomen als hij start met farmacotherapie. En waar let je dan als verpleegkundige op?
Besef dat medicatie ook bijwerkingen geeft (niet alleen zoiets simpels als maagpijn, maar bijv. verstoorde sexualiteitsbeleving) 
Termen als depot, instellingsdosering, opbouwen bloedspiegel, belang van therapietrouw, afbouw van medicatie 
Verpleegkundige begeleiding rondom medicatie, waarbij óók de regie bij de patient laten (zo veel mogelijk) en zijn eigen verantwoordelijkheid laten behouden. 
 
Maak hier een koppeling naar klinisch redeneren en leg een link naar OP3 – Geriatric Giants (intoxicatie)
Studenten kunnen bij vragen terugvallen op farmacotherapeutisch kompas en de GGZ standaarden.
Discussie BIG wet (week 1 les 4 – bevoegd en bekwaam)

Slide 32 - Slide

Hieronder zie je nog enekel sheets die je actief kunt gebruiken in je nabespreking.