ID- Jeugd les 2

Inleiding doelgroepen: Jeugd
Les 2- VMON
1 / 35
next
Slide 1: Slide
MBOStudiejaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Inleiding doelgroepen: Jeugd
Les 2- VMON

Slide 1 - Slide

Programma vandaag
  • Theorie hechting
  • Theorie PTSS
  • Theorie neurobiologische ontwikkelingsstoornissen

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  • De student kan de invloed van deze groep stoornissen op het leven van de cliënt beschrijven.
  • De student kan omschrijven wat onder trauma- en stressgerelateerde stoornissen verstaan wordt en de verschillende subtypes omschrijven.
  • De student kan omschrijven wat onder neurobiologische ontwikkelingsstoornissen verstaan wordt en de belangrijkste subtypes omschrijven.
  •  De student kan de invloed van deze groep stoornissen op het leven van de cliënt beschrijven.

Slide 3 - Slide

Hechting

Slide 4 - Slide

Hechting
  • Emotionele binding tussen een kind en zijn verzorgers
  •  Ontstaat in de eerste levensjaren (eerste maanden zijn belangrijkst!)
  •  Mensen die zelf veilig zijn gehecht, zijn vaak goed in staat open te staan voor signalen die een kind uitzendt en hier passend op te reageren.
  •  Een kind dat veilig is gehecht, heeft meer kansen op een gezonde sociale en emotionele ontwikkeling dan een kind dat niet veilig gehecht is.
  •  Het kind bouwt een basisvertrouwen in zichzelf op en leert ook steeds beter zelf om te gaan met de eigen emoties.

Slide 5 - Slide

Reactieve hechtingsstoornis (trauma- en stressgerelateerde stoornis)
  • Trauma’s tijdens de kindertijd kunnen ook voor stoornissen zorgen.
  •  Kinderen die als klein kind heftige dingen hebben meegemaakt, verwaarloosd zijn door hun ouders of hun ouders vroeg hebben verloren, kunnen zogenaamde hechtingsstoornissen ontwikkelen.
  •  Zij kunnen hier hun leven lang last van houden.

Slide 6 - Slide

Typen gehechtheid
  • Veilig gehecht: het kind gaat op onderzoek uit, kan hierbij afstand (afscheid) nemen van ouders en reageert enthousiast wanneer ouders weer in beeld komen. Er is hier sprake van een fundamenteel vertrouwen (basisvertrouwen).
  •  Vermijdende gehechtheid: kind vermijdt ouders opzettelijk en gaat op onderzoek uit. Vermijdt ieder contact met ouders wanneer deze weer in beeld komen.
  •  Ambivalente gehechtheid: kind klampt zich vast aan ouders wanneer deze uit beeld raken maar stoot hen ook weer af bij hereniging. Kind gaat niet tot weinig op onderzoek uit.
  •  Gedesorganiseerde gehechtheid (reactieve hechtingsstoornis): kind heeft geen strategie ontwikkeld voor omgaan met relaties. Kan hard huilen om de ouder maar vermijdt hem/haar tevens. Iedere relatie vormt een bedreiging.

Slide 7 - Slide

Gevolgen 
  •  Een niet goed verlopen hechting heeft vaak gevolgen voor het hele leven.
  •  Mensen kunnen geen of slechts oppervlakkige relaties aangaan.
  •  Vaak treden ook andere stoornissen op de voorgrond zoals eetstoornissen en depressies.

Slide 8 - Slide

Behandeling
  • Vaak intensief begeleidingstraject van kind, ouders en gezin.
  •  Behandeling en begeleiding kan ook plaatsvinden binnen een instelling wanneer kind probleemgedrag laat zien richting de omgeving.
  •  Vanuit behandeling kan medicatie voorgeschreven worden. Zeker wanneer ook andere stoornissen worden waargenomen.
  •  Begeleiding is gericht op het bieden van structuur en vooral: VEILIGHEID

Slide 9 - Slide

PTSS 

Slide 10 - Slide

Waar denk jij aan bij PTSS?

Slide 11 - Mind map

PTSS
PTSS staat voor Post Traumatisch Stress Syndroom 

PTSS kan ontwikkeld worden n.a.v. een ingrijpende gebeurtenis (bijv. een militair/veteraan in een oorlogsgebied)

Dit hangt af van verschillende factoren o.a. persoonlijkheid en omgeving

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Neurobiologische ontwikkelingsstoornis

Slide 14 - Slide

Inleiding
  •  De Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen zijn een groep stoornissen die vaak vroeg in de ontwikkeling van het individu tot uiting komen.
  •  Het functioneren van de hersenen speelt een grote rol bij het ontstaan van deze stoornissen.
  •  Tot deze groep stoornissen horen onder andere: Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD), autismespectrumstoornissen, verstandelijke beperkingen, motorische stoornissen, leer- en communicatieve stoornissen.

Slide 15 - Slide

Comorbiditeit
  • Bij neurobiologische ontwikkelingsstoornissen is er vaak sprake van comorbiditeit.
  •  Bij comorbiditeit heeft een cliënt twee of meer stoornissen tegelijkertijd.
  •  Stoornissen staan in verband met elkaar.
  •  Ticstoornissen komen bijvoorbeeld regelmatig samen met ADHD en obsessief-compulsieve dwangstoornis voor

Slide 16 - Slide

ADHD
  • Gedragsstoornis waarbij vooral de concentratie verstoord is.
  •  Impulsiviteit en beweeglijkheid spelen ook een belangrijke rol.
  •  Omgeving ondervindt hier ook hinder van.
  •  Samenvattend: problemen met het vasthouden van aandacht en het hyperactief en impulsief zijn, vormen de meest belangrijke kenmerken van ADHD

Slide 17 - Slide

Symptomen ADHD
Aandacht en concentratie
  • Moeite hebben met het richten en vasthouden van de aandacht bij een taak, een spel of schoolwerk
  •  Moeite hebben met het organiseren van activiteiten
  •  Vaak niet lijken te luisteren
  •  Veel spullen kwijtraken
  •  Aanwijzingen niet opvolgen
  •  Gemakkelijk afgeleid worden door externe prikkels

Slide 18 - Slide

Symptomen ADHD
Hyperactief en impulsief
  •  Onrustig bewegen
  •  Niet stil kunnen zitten
  •  Veel praten
  •  Verstoren van bezigheden van anderen
  •  Opstaan in situaties waarin verwacht wordt dat je blijft zitten
  •  Moeilijk op de beurt kunnen wachten
  •  ‘Doordraven’
  •  Niet na lijken te denken voordat zij iets doen.

Slide 19 - Slide

Diagnose
  •  De diagnose ADHD wordt pas gesteld wanneer iemand langere tijd, in verschillende situaties en al vóór de leeftijd van twaalf jaar het gedrag passend bij symptomen laat zien.
  •  Daarnaast moet zowel persoon als zijn omgeving ernstige belemmeringen van het gedrag ondervinden.
  •  Diagnose komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes.

Slide 20 - Slide

Oorzaak ADHD
  • Term ‘ADHD’ beschrijft niet de oorzaak maar alleen de symptomen!
  •  Geen eenduidige oorzaak!
  •  Samenspel van genetische, neurobiologische en omgevingsfactoren.

Slide 21 - Slide

Behandeling ADHD
  •  Combinatie van behandeling en begeleiding
  •  Medicatie is gericht op het stimuleren van aandacht en concentratie (kalmerend).
  •  Werking van medicatie is per persoon verschillend!
  •  Begeleiding is veelal gericht op het leren aanbrengen van structuur.

Slide 22 - Slide

Autisme
Hoofdkenmerken autisme
  • Pervasieve neurobiologische ontwikkelingsstoornis: de stoornis komt van jongs af aan in vrijwel alle ontwikkelingsgebieden tot uiting (aangeboren).
  •  Merkbaar in de taal, de motoriek en het sociaal contact.

Omschrijving autisme
  •  Autisme is een ontwikkelingsstoornis.
  •  Verstoring in de communicatie/sociale contacten (in zichzelf gekeerd).
  •  Verstoring in het omgaan met de omgeving (beperkte interesse, alles op dezelfde manier, onvermogen tot aanpassen (rigide) en repetitief gedrag.

Slide 23 - Slide

Autismespectrumstoornis (ASS)
Verschillende vormen van autisme: klassiek autisme, syndroom van Asperger, PDD-NOS en syndroom van RETT.
 Sinds de invoering van de DSM-V alleen nog maar diagnose ASS (in milde of ernstige vorm).
 ASS komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes.
 Meer dan de helft van de mensen met ASS heeft een normale tot bovennormale intelligentie.
 30 tot 50% heeft verstandelijke beperking.
 Spectrum: verschillende uitingsvormen! 

Slide 24 - Slide

Oorzaken ASS
  •  Verschillende oorzaken: biologische factoren (erfelijkheid) & omgevingsfactoren.
  •  Biologische oorzaak wordt het meeste onderzocht.

Slide 25 - Slide

Klassiek autime
  • Bij klassiek autisme heeft iemand problemen met de sociale interactie en communicatie en laat hij stereotiep gedrag zien.
  •  Eerste vorm van Autisme, beschreven door Kinderpsychiater Leo Kanner.
  •  Beperkingen in de sociale interactie: er niet in slagen om vriendjes te maken, praten met een uitdrukkingsloos gezicht, het moeilijk vinden om een normaal gesprek te voeren.
  •  Beperkingen in de verbale communicatie: het gebruiken van aparte woorden of het herhalen van zinnetjes omdat het ritme zo mooi klinkt.
  •  Beperkte, zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag: fladderen met de handen, of urenlang kunnen staren naar een draaiende wasmachine of een rijdend modeltreintje.
  •  80% van deze cliëntgroep heeft ook een verstandelijke beperking.
  •  Let op! Sinds invoering van de DSM V dus geen Klassiek Autisme meer, maar ASS!

Slide 26 - Slide

Syndroom van Asperger
  • Mensen met het syndroom van Asperger kunnen goed praten en leren, maar het aangaan en onderhouden van sociale contacten en het begrijpen van communicatie is voor hen moeilijker
  •  Zij hebben meestal een normale of bovennormale intelligentie.
  •  Het lijkt alsof er niets aan de hand is met hun communicatieve vaardigheden. Ze praten graag en veel, maar begrijpen de boodschappen van anderen soms verkeerd.
  •  Ze snappen bijvoorbeeld gezichtsuitdrukkingen of grapjes niet, nemen figuurlijke uitspraken letterlijk.
  •  Door hun intelligentie slagen sommigen er vrij goed in om hun tekortkomingen te compenseren. Ze merken op wanneer hun gedrag niet past in de situatie.
  •   Let op! Sinds invoering van de DSM V dus geen Syndroom van Asperger meer, maar ASS!

Slide 27 - Slide

PDD-NOS
  • Iedereen met kenmerken van autisme, maar niet voldoende kenmerken om de diagnose te kunnen stellen, kreeg vroeger het label PDD-NOS.
  •  PDD-NOS: pervasieve ontwikkelingsstoornis-niet anders omschreven.
  •  Omdat het een restgroep is, laten de mensen met deze diagnose heel uiteenlopend gedrag zien.
  •  Moeilijkheden in de sociale interactie (moeite met interpreteren van verbale/non-verbale communicatie)
  •  Moeilijkheden in plannen/ overzicht houden.
  •  Obsessieve interesses.
  •   Let op! Sinds invoering van de DSM V dus geen PDD-NOS meer, maar ASS!

Slide 28 - Slide

Syndroom van RETT
  • Geslachtsgeboden: komt alleen voor bij meisjes.
  •  Ontwikkeling verloopt in fasen van ontwikkeling en achteruitgang (regressie).
  •  Kind ontwikkelt zich adequaat tot de leeftijd van 6 tot 18 maanden.
  •  Kind verliest vaardigheden die het al verworven had: kan bijvoorbeeld niet meer lopen, kan bekende woorden niet meer uitspreken).
  •  Na verloop van tijd kan het kind zijn handen niet meer doelgericht gebruiken en maakt het typische handenwringende bewegingen.
  •  Sociale gedrag verandert naar steeds meer in zichzelf gekeerd gedrag (autistisch gedrag).
  •  Vaak ook i.c.m. epilepsie.
  •  Let op! Sinds invoering van de DSM V dus geen syndroom van RETT meer, maar ASS!

Slide 29 - Slide

Diagnose
  • Persisterende tekortkomingen in de sociale communicatie en sociale interactie in uiteenlopende situaties
  •  Tekortkomingen in de sociaal-emotionele wederkerigheid
  •  Tekortkomingen in het non-verbale communicatieve gedrag
  •  Tekortkomingen in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties
  •  Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten
  •  Symptomen moeten aanwezig zijn in de vroege ontwikkelingsperiode
  •  De symptomen veroorzaken hinder op alle levensgebieden
  •  De stoornissen kunnen niet beter worden verklaard door een verstandelijke beperking of globale ontwikkelingsachterstand.

Slide 30 - Slide

Gevolgen
  •  ASS heeft gevolgen op alle levensgebieden: school, werk, vrije tijd.
  •  Cliënt behoeft op alle levensgebieden structuur en duidelijkheid. Doet hiermee een groot beroep op zijn/haar omgeving.
  •  (levenslange) Aanpassingen op alle levensgebieden nodig.
  •  Sociale interactie: in contacten ontbreekt wederkerigheid.

Slide 31 - Slide

Behandeling
  • Combi traject van behandeling en begeleiding.
  •  Wanneer er sprake is van een comorbide stoornis wordt het hulpverleningstraject intensiever.
  •  Medicatie in sommige gevallen.
  •  Begeleiding/behandeling vanuit specifieke methodieken: geef me de 5! Pscyho-educatie.
  •  Aparte hulpverleningstrajecten voor het gezin.

Slide 32 - Slide

Opdrachten
  • Werken aan opdrachten 36 & 37
 Boekje: Factor E- Cursus Pathologie deel 1 GGZ

Slide 33 - Slide

Terugblik
Zijn de lesdoelen behaald?
  • De student kan de invloed van deze groep stoornissen op het leven van de cliënt beschrijven.
  • De student kan omschrijven wat onder trauma- en stressgerelateerde stoornissen verstaan wordt en de verschillende subtypes omschrijven.
  • De student kan omschrijven wat onder neurobiologische ontwikkelingsstoornissen verstaan wordt en de belangrijkste subtypes omschrijven.
  •  De student kan de invloed van deze groep stoornissen op het leven van de cliënt beschrijven. 

Slide 34 - Slide

Volgende les
Les 3- Disruptieve, impulsbeheersings en andere gedragsstoornissen

Slide 35 - Slide