2F - 3-11-2023 - Unit 3 - les 24

Engels
Welcome 2F
1 / 41
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Engels
Welcome 2F

Slide 1 - Slide

Unit 3 - Money
Lesson 24
- Lesson Goals
- Grammar: tags / my - mine - of mine
- Vocabulary practise
- Homework



Slide 2 - Slide

Goals
  • Je weet wat tags zijn in het Engels en je kunt ze gebruiken.
  • Je welke bezittelijke voornaamwoorden er zijn in het Engels en je kunt ze gebruiken.

Slide 3 - Slide

Question Tags
Korte vraagjes

Slide 4 - Slide

Question Tags
Grammar is cool, isn't it?

Een question tag is de korte vraag aan het einde van de zin. 
Je vraagt eigenlijk: 'klopt dat?' of 'Ben je het ermee eens?' 
In het Nederlands gebruik je dan: 'vind je niet?', 'toch?', 'hè?' 
 In het Engels is er een regel voor het maken van deze  
question tags. 

Slide 5 - Slide

Question Tags
Hoe maak je een question tag? 
De regel: 
 
Na een bevestigende zin (+) is de tag ontkennend (-) 
Na een ontkennende zin (-) is de tag bevestigend (+)

Slide 6 - Slide

Question Tags
Voorbeelden: 
He is a teacher at this school, isn't he
(Zin voor de komma = + dus na de komma = - ) 
 
They aren't Dutch, are they
(zin voor de komma = - dus na de komma = + )

Slide 7 - Slide

Question tags
Als je een question tag wilt maken moet je een werkwoord uit het eerste deel van de zin herhalen.  
Dit kan met:
 to be (am/is/are) of hulpww (can, have, should, could, would
Geen hulpww in het 1e deel van de zin?
 do/does of did gebruiken in de question tag. 
(do/does = tegenwoordige tijd en did = verleden tijd)

Slide 8 - Slide

Question Tags: Samenvatting
Na een bevestigende zin (+) is de tag ontkennend (-)  
Na een ontkennende zin (-) is de tag bevestigend (+

Herhaal to be (am/is/are) of hulpww (can, have, should, could, would).  
Geen hulpww dan do/don't, does/doesn't of did/didn't.

Je herhaalt het onderwerp
Soms moet je dit vervangen door  he, she, it, we, you, they

Slide 9 - Slide

He is a good singer, …………?
A
is he
B
isn't he
C
he is
D
he isn't

Slide 10 - Quiz

You're a big fan,.....?
A
are you
B
aren't you
C
you are
D
you aren't

Slide 11 - Quiz

They aren't married,.....?
A
are they
B
aren't they
C
they are
D
they aren't

Slide 12 - Quiz

You walk an hour every day, ……?
A
do you
B
don't you
C
walk you
D
walken't you

Slide 13 - Quiz

He can help you,...….?
A
can he
B
can't he
C
he can
D
he can't

Slide 14 - Quiz

Vera is Bob's sister, ……..?

Slide 15 - Open question

They could help you with that, ……?

Slide 16 - Open question

We have told you this before,...….?

Slide 17 - Open question

Ms Wesseling explains the grammar, …….?

Slide 18 - Open question

The cat isn't drinking the milk, ……..?

Slide 19 - Open question

Ik weet hoe ik questions tags moet maken en gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Bezittelijke voornaamwoorden
My / Mine 
Mijn / die van mij 

Slide 21 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden = possessive pronouns
Je gebruikt ze om aan te geven van wie iets is. 
Het woord zegt het al: bezit

Voorbeeld:
She is my best friend = Ze is mijn beste vriendin
That bike is mine = Die fiets is van mij

Slide 22 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
my = mijn                                  He is my friend
your = jouw                              He is your friend (enkelvoud)
his = zijn                                    He is his friend
her = haar                                 He is her friend
its = zijn/haar                          He is its friend 
our = onze                                He is our friend
your = jullie                              He is your friend (meervoud)
their = hun                               He is their friend 

Slide 23 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
mine =  die van mij                                     He is mine.
yours = die van jou/u  (enkelvoud)      He is yours
his =  die van hem                                       He is his
hers = die van haar                                     He is hers
ours = die van ons                                       He is ours
yours = die van jullie (meervoud)         He is yours
theirs = die van hen                                    He is theirs

Slide 24 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
Na my, your, his, her, its, your, our, their volgt altijd een zelfstandig naamwoord
voorbeeld: That is my cat. 

Na mine, yours, his, hers, yours, ours, theirs volgt nooit een zelfstandig naamwoord.
voorbeeld: The cat is mine.
That bike is hers

Slide 25 - Slide

This is Chris.
He is ...... cousin. (mijn)
A
my
B
mine
C
he
D
his

Slide 26 - Quiz

..... (Haar) brother passed his driver's exam yesterday.
A
his
B
her
C
my
D
hers

Slide 27 - Quiz

These kids are ......... (van hun)
A
their
B
theirs
C
your
D
my

Slide 28 - Quiz

..... kids are very noisy. (hun)
A
the
B
their
C
theirs
D
our

Slide 29 - Quiz

Gretha, is this ........ (jouw) book?
A
your
B
yours
C
her
D
our

Slide 30 - Quiz

I found it on ........ (onze) couch.
A
her
B
his
C
our
D
your

Slide 31 - Quiz

She is very happy with ........ (haar) new boss.

Slide 32 - Open question

The father is also very happy with ....... (zijn) new car.

Slide 33 - Open question

Frederic, is that ..... family? (jouw)

Slide 34 - Open question

Yes, that family is ....... (van mij)

Slide 35 - Open question

Do you know whose cat this is?
Yes, it is ........ (hun) cat.

Slide 36 - Open question

we
he
you
you
she
they
I
it
my
their
your
its
his
your
her
our

Slide 37 - Drag question

Ik kan my - mine - of mine gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Poll

Unit 3 - Money
Make exercises 7 and 8 (pp.92-93)

Check exercises 7 and 8
timer
7:00

Slide 39 - Slide

Unit 3 - Money
If there is time ...

Get your iPad
Ga naar www.quizlet.live en voer de code in
of
scan de QR-code

Slide 40 - Slide

Unit 3 - Money
Next class on Monday 6 November 

Homework:
Leren (PW op 24/11):

grammar unit 2: pp.137-139
vocabulary unit 2: pp.140-141
vocabulary unit 3: pp.146-147
Bring your book and your iPad (with a full battery)




Slide 41 - Slide