Formuleren + spelling toetsweek

Formuleren + spelling toetsweek

Op de rode dia's staat welke opdrachten je ten minste gemaakt moet hebben 
(fomuleren = online, spelling = op papier)
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Formuleren + spelling toetsweek

Op de rode dia's staat welke opdrachten je ten minste gemaakt moet hebben 
(fomuleren = online, spelling = op papier)

Slide 1 - Slide

Wat is formuleren?
  • De manier waarop je iets onder woorden brengt.
  • Daar zijn regels en trucjes voor, die bespreken we in het hoofdstuk 'formuleren'.

We behandelen nu:
- het gebruik van voorbeelden (§4)
- variëren in zinslengte (§6)
- verbanden aanbrengen tussen zinnen (§7)

Slide 2 - Slide

§4 voorbeelden gebruiken (240)
Een tekst wordt leuker en duidelijker als je zo nu en dan een voorbeeld gebruikt:
-> moeilijk woord uitleggen
-> situatie duidelijk maken

Slide 3 - Slide

voorbeelden gebruiken
In veel teksten worden voorbeelden gebruikt. Voorbeelden lichten een begrip toe. Soms gebruiken schrijvers daarvoor maar een paar woorden, maar later zul je leren dat een schrijver soms één of meerdere alinea's gebruikt om voorbeelden te geven.

Slide 4 - Slide

voorbeelden gebruiken
De oudste voorbeelden van massamedia zijn de krant, de radio en de televisie.

Ik houd niet van individuele sporten zoals tennis en gymnastiek, maar teamsporten als voetbal en hockey vind ik wel leuk.

Slide 5 - Slide

signaalwoorden
Een voorbeeld kun je aankondigen met een signaalwoord:
bijvoorbeeld, zoals, denk maar aan, zo, neem nou, ...

Gebruik je getallen, wees dan zo concreet mogelijk.

Slide 6 - Slide

In onderstaande zinnen staan voorbeelden. Noteer ze.
1. Aan de Dakar Rally doen vervoermiddelen mee als auto’s, vrachtwagens en motoren.
2. In de schuur staat een heleboel tuingereedschap: een schop, een hark en een schoffel, en ook een grasmaaier en een bladblazer.
3. Er zijn steeds meer middelen voor minder mobiele ouderen. Denk maar aan rollators, trapliften en scootmobielen.
4. Als je je trekkerstentje ontgroeid bent, zijn er andere mogelijkheden om te ‘kamperen’, bijvoorbeeld een chalet of een glampingtent.
Opdrachtje

Slide 7 - Slide

§6 Variëren in zinslengte (244)
Je maakt teksten prettiger leesbaar door verbindingswoorden/ signaalwoorden.
Maak zinnen interessanter door ze samen te voegen:

Ties schrijft een tekst over skateboarden. Valentijn schrijft een tekst over pizza.

Ties schrijft een tekst over skateboarden en Valentijn een tekst over pizza.





Slide 8 - Slide

Variëren in zinslengte
Wissel af tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen.
Enkelvoudige zin: zonder signaalwoord, 1 persoonsvorm
samengestelde zin: signaalwoorden, meerdere persoonsvormen.

Voorbeeldzin:
Timon maakt grappen in de les. Hij wordt eruit gestuurd door de docent. 

Hoe kun je hier één zin van maken?

Slide 9 - Slide

§7 verbanden aanbrengen tussen zinnen (246)
Zinnen binnen een tekst houden vaak verband met elkaar. Een tekst is beter te volgen als de schrijver verbanden duidelijk aanbrengt.

Dit kan op 2 manieren:
- Door middel van verwijswoorden
- Door middel van signaalwoorden

Slide 10 - Slide

Het gebruik van verwijswoorden

Slide 11 - Slide

Het gebruik van signaalwoorden

Slide 12 - Slide

Formuleren
  • §4 voorbeelden gebruiken (blz. 240) 1 t/m 4

  • §6 Varieren in zinslengte (blz. 244)  3

  • §7 verbanden aanbrengen tussen zinnen (246) 1 + 2

Je maakt de opdrachten online
timer
30:00

Slide 13 - Slide

Spelling
§4 koppelteken en weglatingsstreepje

§5 tussenletters in samenstellingen

Slide 14 - Slide

§4 Koppelteken en weglatingsstreepje (254)
Filmpje + theorie

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Gebruik koppelteken (1)
  • in samenkoppelingen, die anders onoverzichtelijk worden:
staakt-het-vuren, doe-het-zelfzaak, peper-en-zoutstel

  • in samenstellingen, tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken, de zogenaamde ‘botsende klinkers’ (aa, ae, ai, au, ee, ei, eu, ie, ii, oe, oi, oo, ou, ui, uu en i+j, i+ij, e+ui): bio-industrie, café-eigenaar, massa-immigratie (maar: juryuitspraak, rijangst, massaontslag)

  • in samenstellingen van twee gelijkwaardige woorden:
chef-kok, hotel-restaurant, rooms-katholiek









Slide 17 - Slide

Gebruik koppelteken (2)
  • bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en St of Sint:
&-teken, AOW-leeftijd, Sint-Bavokerk, vwo-leerling

  • bij aardrijkskundige namen, of woorden die daarvan afgeleid zijn:
Noord-Italië, Zeeuws-Vlaanderen, ‘s-Gravenhage, Nieuw-Zeelandse

  • in woorden met de voorvoegsels adjunct-, aspirant-, bijna-, ex-, interim-, kandidaat-, leerling-, niet-, non-, oud-: bijna-ongeluk, ex-man, interim-manager en voor een hoofdletter bij de voorvoegsels anti-, oer-, on- en pro-: anti-Russisch, on-Nederlands, pro-Amerikaans

Slide 18 - Slide

Gebruik weglatingsstreepje
Als je een deel van een woord weglaat: 
- voor- en tegenspoed (voorspoed en tegenspoed)
- kooklessen en -cursussen (kooklessen en kookcursussen)
- voetbal- en tennisschoenen (voetbalschoenen en tennisschoenen)

Let op: gebruik geen weglatingsstreepje als je een heel woord weglaat: kleine en grote bedragen, nationale en wereldkampioenschappen.

Slide 19 - Slide

Aan de slag
§4 Koppelteken en weglatingsstreepje (blz. 254 + 255)   opdracht 1 t/m 4 

Klaar?
Nakijken (LessonUp)
§5 opdracht 1 t/m 4
timer
25:00

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

§5 Tussenletters in samenstellingen (256)
Als je twee woorden aan elkaar plakt, maak je een samenstelling

Soms moet je tussen die twee woorden tussenletters toevoegen: (e)n, e of s

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Tussenletter in samenstellingen

Slide 27 - Slide

Aan de slag
Spelling 
  • §4 Koppelteken en weglatingsstreepje (blz. 254 + 255)  
      1 t/m 4 
  • §5 Tussenletters in samenstellingen (blz. 256 + 257)
      1 t/m 4 

Je maakt de opdrachten in je schrift

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

7 juni
  • Afmaken opdrachten spelling
  • Leren/trainen voor de toets:
meer dan lezen, formuleren, spelling
  • Werken aan je boekverslag
  • Cursus 8 puzzelen

Slide 31 - Slide

Aan de slag
Spelling 
§4 opdr. 1 t/m 4 en §5 opdr. 1 t/m 4

Zelf nakijken

Daarna: leren/trainen/boekverslag/cursus 8 puzzelen
timer
1:00

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide