Hoe schrijf je het op de juiste manier op? De stroomsterkte door een lampje is 2 ampère.
A
U = 2 A
B
P = 2 A
C
t = 2 A
D
I = 2 A
Slide 2 - Quiz
Welke uitspraak is NIET waar?
A
Het vermogen van sommige apparaten is heel veranderlijk.
B
Het vermogen geeft aan hoeveel stroomsterkte een apparaat per seconde verbruikt.
C
Hoe groter het vermogen, hoe meer elektrische energie het apparaat per seconde verbruikt.
D
Als je belt is het vermogen groter dan wanneer hij op stand-by staat.
Slide 3 - Quiz
Een stofzuiger van 1400 watt, twee lampen van 40 watt en een magnetron van 700 watt worden aangesloten op dezelfde groep. Hoe groot is de totale vermogen in kW?
A
P = 2180 kW
B
P = 2,140 kW
C
P = 2,180 kW
D
P = 2140 kW
Slide 4 - Quiz
Op een lampje staat: 6V;100 mA, P = U x I Hoe groot is het vermogen van het lampje?
A
P = 600 W
B
P = 0,6 W
C
P = 6 W
D
P = 60 W
Slide 5 - Quiz
Wat is het symbool voor spanning?
A
P
B
U
C
I
D
t
Slide 6 - Quiz
Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren
Slide 7 - Quiz
Reken om: 2,5 V = ... mV
A
2500 mV
B
250 mV
C
25 mV
D
25000 mV
Slide 8 - Quiz
Wat is de omschrijving van het begrip 'vermogen'?
A
De hoeveelheid stroom dat het apparaat per seconde verbruikt.
B
De hoeveelheid vermogen dat het apparaat per seconde verbruikt
C
De hoeveelheid tijd dat het apparaat per seconde verbruikt.
D
De hoeveelheid elektrische energie dat het apparaat per seconde verbruikt.