Herhaling erfelijkheid en evolutie

Genotype en fenotype
Genotype
Is altijd hetzelfde

Fenotype

Kan worden veranderd


Genotype en fenotype
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Genotype en fenotype
Genotype
Is altijd hetzelfde

Fenotype

Kan worden veranderd


Genotype en fenotype

Slide 1 - Slide

Is het genotype van de larve hetzelfde als het genotype van het volwassen dier?
A
Ja
B
Nee

Slide 2 - Quiz

Is het fenotype van de larve hetzelfde als het fenotype van het volwassen dier?
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Welke genotype hoort bij welk begrip?
AA
Aa
aa
Homozygoot dominant
Homozygoot recessief
Heterozygoot

Slide 7 - Drag question

Iemand met genotype AwAr noemen we...?
A
Heterozygoot recessief
B
Intermediair
C
Heterozygoot
D
Heterozygoot dominant

Slide 8 - Quiz

Peter is heterozygoot voor het FH-gen.
Hanna heeft de ziekte niet en is homozygoot recessief.

Hoe groot is de kans dat een kind van Peter en Hanna de ziekte FH krijgt?

0%
100%
75%
50%
25%

Slide 9 - Drag question

Vader en moeder zijn beide drager van hen gen dat taaislijmziekte veroorzaakt. Wat is hun genotype?
A
De moeder heeft Aa, vader aa
B
De vader heeft Aa, moeder aa
C
Beide hebben Aa
D
Beide hebben aa

Slide 10 - Quiz

Hoeveel chromosomen heeft de mens?

Slide 11 - Open question

Een levercel van een struisvogel bevat 80 chromosomen. Hoeveel chromosomenPAREN bevat een huidcel van deze struisvogel?

Slide 12 - Open question

Vanaf wanneer ligt het genotype vast?

Slide 13 - Open question



Is de zieke (zwarte eigenschap) dominant of recessief?  
A
De ziekte is dominant
B
De ziekte is recessief

Slide 14 - Quiz

Evolutie

Slide 15 - Slide

Natuurlijke selectie
Soorten die beter aangepast zijn aan de
omgeving zullen een grotere overlevingskans
hebben.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Gemeenschappelijke voorouder
  • Vanuit deze soort zijn andere soorten ontstaan
  • Soorten met een gemeenschappelijke voorouder hebben veel eigenschappen gemeen en veel overeenkomsten in hun DNA
  • Bewijzen voor gemeenschappelijke voorouder

Slide 18 - Slide

Rudimentaire organen

Slide 19 - Slide

Dezelfde bouw, andere functie

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Waardoor ontstaat een nieuwe soort?

A
Door celdeling van lichaamscellen
B
Door mutaties

Slide 23 - Quiz

Wat zijn de 3 belangrijkste dingen die bij evolutie een rol spelen
A
Genetische variatie, mutaties, isolatie
B
Isolatie, mutaties, natuurlijke selectie
C
Natuurlijke selectie, genetische variatie, mutaties
D
Genetische variatie, isolatie en natuurlijke selectie

Slide 24 - Quiz

Wat is (natuurlijke) selectie?
A
De best aangepaste diersoort zal overleven en nakomelingen krijgen.
B
De geleidelijke ontwikkeling van diersoorten op aarde.
C
Kleine verschillen tussen organismen van dezelfde soort.
D
Het onderzoek naar de overeenkomsten in erfelijke eigenschappen.

Slide 25 - Quiz

Wat is evolutie?
A
het veranderen van gedaante bij een organisme
B
ontwikkeling die een organisme tijdens zijn leven doormaakt
C
het ontstaan, veranderen en/of verdwijnen van soorten
D
het groter worden van een populatie

Slide 26 - Quiz

Wie zijn er meer aan elkaar
verwant?
A
Amfibieën en mensen
B
Reptielen en vogels
C
Vissen en Amfibieën
D
Zoogdieren en reptielen

Slide 27 - Quiz

Door evolutie
A
Past een populatie zich op de lange termijn aan op het milieu
B
Kan een individu zich direct aanpassen aan het milieu

Slide 28 - Quiz