This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 80 min
Items in this lesson
5.3: Stamboomonderzoek
Slide 1 - Slide
Kenmerken hoofdstuk 5
Begin is verdieping en herhaling van stof uit de 2e.
Oefenen-oefenen-oefenen van genetische vraagstukken (paragraaf 3 en 4)
Grijpt terug op hoofdstuk Cellen (H2) en Voortplanting (meiose, H4)
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Deze les:
- Herh. deel begrippen 5.1 en 5.2 (let op! goede zelfstandige verwerking van deze paragrafen noodzakelijk)
- 5.3 Stamboomonderzoek
- Opdrachten maken
Slide 4 - Slide
Allel
Van genen kunnen verschillende versies bestaan.
Een versie van een gen heet een allel.
Een diploïde cel heeft dus altijd twee allelen van elk gen, op elk homoloog chromosoom één.
Slide 5 - Slide
Allel
Verschillende versies van genen zijn ontstaan door toevallige, levensvatbare mutaties in eerdere generaties.
Slide 6 - Slide
Haplotype
De combinatie van allelen op één chromosoom is het haplotype.
Een diploïde cel heeft dus 2 haplotypes van elk chromosoom (2 x 23).
Slide 7 - Slide
Genotype
Combinatie van de allelen van een individu.
Je erfelijke eigenschappen worden bepaald door je genotype - dat wat aangeboren is.
Slide 8 - Slide
Fenotype
Het fenotype zijn de uiteindelijke, 'waarneembare' eigenschappen van een individu: wordt bepaald door het genotype in combinatie met het milieu (bijv. leefstijl, omgeving)
Slide 9 - Slide
Autosomen/ geslachtschromosomen
Geslachtschromosomen: het chromosomenpaar dat het geslacht bepaalt
Autosomen: alle andere chromosomen.
XX, XY bij mensen.
Slide 10 - Slide
5.3 Leerdoelen
Je leidt de kans op een bepaald genotype en fenotype bij de nakomelingen af uit een monohybride kruising met:
7. ... een dominant en een recessief allel bij zowel een autosomaal als bij een X-chromosomaal gen.
8. ...een codominant of intermediair fenotype.
9. ...multipele allelen.
10. ...letale allelen.
Slide 11 - Slide
5.3 Begrippen
Voor we aan de slag kunnen met erfelijkheidsvraagstukken, moeten een paar begrippen helder zijn!
Een dominant allel zie je altijd terug in het fenotype (ook als er maar één dominant allel is).
In het genotype noteer je een dominant allel met een HOOFDLETTER.
Slide 13 - Slide
Dominant/ recessief
Een recessief allel zie je alleen terug in het fenotype als er geen dominante allelen aanwezig zijn.
In het genotype noteer je een recessief allel met een kleine letter.
Slide 14 - Slide
Dominant/ recessief
Allelen van hetzelfde gen hebben dezelfde letter (HOOFD of klein)
Dus H en h, R en r, A en a
Bij sommige vragen mag je de letter zelf bedenken, bij anderen is hij gegeven.
Slide 15 - Slide
Homozygoot
Een individu met twee dezelfde allelen.
Twee dominante allelen of twee recessieve allelen.
Genotype is AA (homozygoot dominant) of aa (homozygoot recessief).
Kan maar 1 type allel doorgeven aan nakomelingen.
Slide 16 - Slide
Heterozygoot
Een individu met twee verschillende allelen.
Een dominant en een recessief allel.
Genotype is Aa.
Dit individu kan allel A of allel a doorgeven aan volgende generatie.
Slide 17 - Slide
Drager
Een heterozygoot individu heeft het dominate fenotype maar is wel drager van het recessieve allel.
Kan dus wél het recessieve allel doorgeven en zorgen voor recessieve fenotype in de volgende generatie.
Slide 18 - Slide
Begrippen
P generatie: de beide ouders
F1 generatie: de kinderen van de P generatie
F2 generatie: de kinderen bij doorkruisen van de individuen van de F1 generatie (kleinkinderen van P).
Slide 19 - Slide
Onthouden!
Een verhouding 3:1 of 75%/25% van een eigenschap in de nakomelingen wijst altijd op een kruising van 2 heterozygote ouders, want...
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
Slide 20 - Slide
Quizvragen (voor)kennis over Erfelijkheid
Slide 21 - Slide
Larven van lieveheersbeestjes zien er anders uit dan lieveheersbeestjes zelf. Na de gedaanteverwisseling, is dan het fenotype of het genotype veranderd?
A
Alleen het fenotype
B
Alleen het genotype
C
Zowel genotype als fenotype
D
Geen van beide
Slide 22 - Quiz
Hiernaast is een celdeling weergegeven. Ontstaan hier geslachtscellen of lichaamscellen?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen
Slide 23 - Quiz
Bij katten is het gen voor een gevlekte vacht (R) dominant over dat voor een effen vacht (r). Een vrouwtje met gevlekte vacht krijgt nakomelingen van een mannetje met gevlekte vacht. Onder de jongen zijn dieren met een gevlekte vacht en dieren met een effen vacht.
Wat zijn de genotypen van de ouderdieren?
A
RR x Rr
B
Rr x rr
C
RR x rr
D
Rr x Rr
Slide 24 - Quiz
R = gevlekt, r = ongevlekt
P:
Geslachtscellen:
Kruisingsschema
Slide 25 - Slide
Zie deze stamboom, kan je afleiden welke eigenschap dominant is?
A
Ja, zwart
B
Ja, wit
C
Nee, niet af te leiden
Slide 26 - Quiz
Zie deze stamboom. Allelen worden aangeduidt met de letter B/b Kan je hieruit afleiden wat het genotype is van nummer 2?
A
Ja, dat is BB
B
Ja, dat is Bb
C
Ja, dat is bb
D
Nee
Slide 27 - Quiz
Monohybride kruisingen
Bij een monohybride kruising kijken we naar de overerving van 1 enkel gen.
Met een stamboom kan je helderheid krijgen over de overerving van een eigenschap.
Slide 28 - Slide
Stamboom
In een stamboom let je goed op de legenda.
Man
Vrouw
Slide 29 - Slide
Onthouden!
Om te zoeken naar welk allel dominant is bij een autosomale overerving:
Ga op zoek in de stamboom naar een kind met een afwijkend fenotype dan beide ouders.
Je weet dan de genotypes van ouders (Aa) en kind (aa).
Slide 30 - Slide
Oefenen stamboom
Welke eigenschap is dominant?
Wat is het genotype van:
4?
5?
7?
Tekst
Slide 31 - Slide
Oefenen stamboom (2)
a) eigenschap C
b) Aa
c) Aa
d) AA of Aa
Slide 32 - Slide
Monohybride kruisingen
- 'Gewoon' = autosomale overerving
- X-chromosomale overerving
- Intermediair fenotype (autosomaal)
- Multipele allelen met codominantie (autosomaal)
- Letale allelen (autosomaal)
Slide 33 - Slide
Monohybride kruisingen
- 'Gewoon' = autosomale overerving
- X-chromosomale overerving
- Intermediair fenotype (autosomaal)
- Multipele allelen met codominantie (autosomaal)
- Letale allelen (autosomaal)
Slide 34 - Slide
Twee zwarte cavia's krijgen een nestje jonge cavia's, waarvan 2 zwart en 2 wit. Het genotype van de ouders was...
A
Aa
B
AA
C
aa
Slide 35 - Quiz
A = zwart, a = wit
P: Aa x Aa
Kruisingsschema
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
Slide 36 - Slide
In een caviafamilie is de helft van de caviababy's zwart en de andere helft is wit, wat zijn de genotypen van de ouders?
A
Aa x Aa
B
AA x aa
C
Aa x aa
D
aa x aa
Slide 37 - Quiz
https:
Slide 38 - Link
Monohybride kruisingen
- 'Gewoon' = autosomale overerving
- X-chromosomale overerving
- Intermediair fenotype (autosomaal)
- Multipele allelen met codominantie (autosomaal)
- Letale allelen (autosomaal)
Slide 39 - Slide
X-chromosomale overerving
Allelen op het X-chromosoom erven anders over omdat een man maar één
X-chromosoom heeft.
Notatie: XA en Xa , Y/Y -
Vrouw: XX
Man: XY
Slide 40 - Slide
Onthouden!
Een jongen erft altijd het X chromosoom van moeder én bij hem geldt fenotype = genotype
Een meisje erft altijd het X chromosoom van vader. Heeft de vader het dominante fenotype dan alle dochters ook.
Slide 41 - Slide
Oefenen X-chromosomaal (3)
Hieronder staat een stamboom. De personen die met grijs aangegeven zijn, hebben een ziekte. De rode personen zijn gezond. De ziekte wordt veroorzaakt door een gen dat X-chromosomaal is. Vrouw 7 is in verwachting van kind 11. De baby blijkt een meisje te zijn. Hoe groot is de kans dat meisje 11 de ziekte heeft?
Slide 42 - Slide
https:
Slide 43 - Link
Nu en huiswerk
-Lees paragraaf 5.3 helemaal
-Maak de oefening stamboom autosomaal en X-chromosomaal op biologiepagina.nl