V2 passé composé

V2 - LS Unité 1
VERBES 
et
PASSÉ COMPOSÉ
1 / 45
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

V2 - LS Unité 1
VERBES 
et
PASSÉ COMPOSÉ

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

...nu de werkwoorden!
Je hebt regelmatige ww
en onregelmatige ww

Van de regelmatige zijn er drie groepen
De grootste groep zijn de werkwoorden op -er

Slide 3 - Slide

eerst de tegenwoordige tijd
HET NU!
de PRÉSENT!

Slide 4 - Slide

Kies de juiste vorm:
(parler) jij praat
A
tu parler
B
tu parle
C
tu parles

Slide 5 - Quiz

Kies de juiste vorm:
hij komt aan
A
il arriver
B
il arrive
C
il arrivez

Slide 6 - Quiz

Wat is in het Frans:
wij organiseren (ww = organiser)

Slide 7 - Open question

Wat is in het Frans:
ik reis

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

VORIGE DIA: OOK DE VERLEDEN TIJD!
toen !
de passé composé !
TWEE delen !

Slide 10 - Slide

De passé composé bestaat uit:
een hulpwerkwoord
(bv) IK HEB
en een voltooid deelwoord
(bv) GEGETEN
Bij de regelm.ww op -er eindigt het voltooid deelwoord altijd op
=>  J'ai  mangé

Slide 11 - Slide

Kies de juiste vertaling:
wij hebben geluisterd
A
nous écoutons
B
nous avons écouté
C
elle a écouté

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste vertaling:
zij hebben gereisd
A
Ils ont voyagé
B
Ils ont voyager
C
Ils voyagent

Slide 13 - Quiz

Oké, je moet dus ook goed het hulpwerkwoord weten!
Meestal is dat een vorm van hebben = avoir

Slide 14 - Slide

Ik ken alle vormen van AVOIR op mijn duimpje ;-)
Ja
Nee

Slide 15 - Poll

Geef de juiste vertaling
(organiser) ik heb georganiseerd

Slide 16 - Open question

Geef de juiste vertaling
(jouer) zij heeft gespeeld

Slide 17 - Open question

Geef de juiste vertaling
(rouler) jullie hebben gereden

Slide 18 - Open question

Geef de juiste vertaling
(rater) zij (mnl mv) hebben gemist

Slide 19 - Open question

Let op: een onregelmatig ww heeft vaak een onregelmatig voltooid deelwoord
Bijvoorbeeld:
doen/maken = FAIRE     gedaan/gemaakt = FAIT
Nous avons fait un exercice.
hebben = AVOIR     gehad = EU
J'ai eu un problème.
zijn = etre     geweest = ÉTÉ
Ils ont été à Paris = Zij zijn in Parijs geweest. 

Slide 20 - Slide

Kies de juiste vertaling:
Wij hebben ons huiswerk gemaakt
A
Nous avons fait nos devoirs
B
Nous avons faire nos devoirs
C
Nous avons fairé nos devoirs

Slide 21 - Quiz

Kies de juiste vertaling:
Hij heeft een toets gehad
A
Il a avoiré un test
B
Il a avé un test
C
Il a eu un test

Slide 22 - Quiz

Kies de juiste vertaling:
Ik ben op school geweest
A
Je suis été à l'école.
B
J'ai été à l'école.

Slide 23 - Quiz

Maak nu in je boek:
Ex 16A - p.24
(we kijken zo na)

Slide 24 - Slide

De antwoorden van ex 16A
1 Nous avons voyagé = wij hebben gereisd
J'ai acheté = Ik heb gekocht
Vous avez joué = jullie hebben gespeeld
Ils ont eu = zij hebben gehad
Il a été = Hij IS geweest (zie je wat er letterlijk staat?)
Tu as fait = Jij hebt gedaan
(Tu as fait du camping? = Heb jij gekampeerd?)

Slide 25 - Slide

HEB JE HET GOED GEZIEN?
Het VOLTOOID DEELWOORD verandert hier nooit, 
alleen de vorm van het hulpwerkwoord AVOIR verandert!
(net als in het NL)

j'AI regardé = ik HEB gekeken
nous AVONS regardé = wij HEBBEN gekeken
elles ONT regardé = zij HEBBEN gekeken

Slide 26 - Slide

We doen nu samen ex 16B
SCHRIJF MEE IN JE BOEK!

Slide 27 - Slide

En de antwoorden van B:

Slide 28 - Slide

We bekijken nu samen
In het boek p.25

Wat gebeurt er als het hulpwerkwoord niet 
AVOIR is maar ETRE?

Morgen doen we nog een aantal vragen in Lessonup, maar maak nu zelf: 16C = huiswerk!

Slide 29 - Slide

Dit zijn de antwoorden van C:

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Of: gebruik 
DE REGEL VAN DE LUIE MENSEN ;-)

Slide 35 - Slide

Kies de juiste vertaling:
Hij is aangekomen
A
Il arrive
B
Il est arrivé
C
Il a arrivé

Slide 36 - Quiz

Kies de juiste vertaling:
Wij hebben gedanst
A
Nous sommes dansés
B
Nous sommes dansé
C
Nous avons dansé

Slide 37 - Quiz

Kies de juiste vertaling:
Zij is geweest
A
Elle a été
B
Elle a étée
C
Elle est étée

Slide 38 - Quiz

Vertaal:
Hij is naar huis gegaan (rentrer)

Slide 39 - Open question

Vertaal:
ZIJ is naar huis gegaan (rentrer)

Slide 40 - Open question

Vertaal:
Luc en Paul zijn uitgegaan (sortir)

Slide 41 - Open question

Vertaal:
Irene heeft geluisterd (écouter)

Slide 42 - Open question

Vertaal:
Zij is gebleven (rester)

Slide 43 - Open question

Maak nu in je boek ex 16D

Slide 44 - Slide

Dit zijn de antwoorden van 16D:

Slide 45 - Slide