H5 betoog en argumentatie

Noteer wat bij je opkomt bij het woord 'betoog'.
1 / 10
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Noteer wat bij je opkomt bij het woord 'betoog'.

Slide 1 - Mind map

Wat is de vaste tekststructuur van een betoog?
A
stelling-argumentstructuur
B
voor- en nadelenstructuur
C
beide

Slide 2 - Quiz

Een goed betoog bevat altijd minimaal één tegenargument.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

Om meer overtuigingskracht te hebben, maak je bij een goede argumentatie gebruik van:
A
waarderende argumenten (subjectief)
B
feitelijke argumenten (objectief)

Slide 4 - Quiz

FEITELIJK
WAARDEREND
normen en waarden
vermoedens
feiten
onderzoek
ervaring (empirisch)
geloof
gevoel of emotie

Slide 5 - Drag question

Een argumentatie beoordeel je niet op:
A
consistentie
B
relevantie
C
empathie
D
betrouwbaarheid

Slide 6 - Quiz

STANDPUNT
ARGUMENT
SUBARGUMENT
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is slecht voor je lever.
Je kunt beter geen alcohol drinken.

Slide 7 - Drag question

Noem zo veel mogelijk signaalwoorden die een tegenstellend verband aangeven.

Slide 8 - Mind map

Noem zo veel mogelijk signaalwoorden die een uitleggend verband aangeven.

Slide 9 - Mind map

AFWEGING
AANNAME
RELATIVERING
TEGENARGUMENT
TEGENWERPING
WEERLEGGING
NUANCERING
Maakt bezwaar tegen een bewering of argumentatie.
Probeert aan te tonen dat een argument onjjuist is.
Veronderstelt iets dat nog bewezen moet worden.
Geeft een verfijning in de uitleg of zwakt een standpunt iets af.
Vergelijkt argumenten, voor- en nadelen of mogelijke oplossingen.
Wijst op het betrekkelijke van iets, zwakt iets af.
Doet een uitspraak waarmee hij een standpunt ontkracht of een argument weerlegt.

Slide 10 - Drag question