v5 09-02 Gerund herh + relative clauses

Today
v5: check understanding gerund + new grammar: relative clauses
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Today
v5: check understanding gerund + new grammar: relative clauses

Slide 1 - Slide

ex. 7 Because I don't want anything exciting ? (happen) when i'm not there
A
happening
B
to happen
C
happens
D
is happening

Slide 2 - Quiz

I've been known ? films
A
to watch
B
to watching
C
watching
D
am watching

Slide 3 - Quiz

I'll spend entire evenings ? emails/Twitter/ Facebook
A
to check
B
to checking
C
checking
D
am checking

Slide 4 - Quiz

because I'm depserate ? what's going on elsewhere
A
to see
B
to seeing
C
seeing
D
am seeing

Slide 5 - Quiz

Rather than (pay) attention to whats going on right in front of me.

Slide 6 - Open question

The fear of (miss out) is a type of anxiety

Slide 7 - Open question

Relative clauses

Slide 8 - Slide

Wat is de 'relative clause' in deze zin:
The boy whose bike was stolen, had to take a bus.
A
The boy
B
whose
C
whose bike was stolen
D
had to take the bus

Slide 9 - Quiz

Relative Clauses
Een relative clause (betrekkelijke bijzin), geeft extra informatie over het onderwerp of het lijdend voorwerp. 
The boy whose car was stolen, had to take the bus. 

Een relative pronoun (aanwijzend vnw/betrekkelijk vnw) geeft aan waar de extra informatie over gaat.
The boy whose car was stolen, had to take the bus.

Slide 10 - Slide

2 soorten relative clauses
Een defining relative clause zegt over welk zelfst. nw we praten:

I like the woman who lives next door.
(Als er niet wordt gezegd "who lives next door" heb je geen idee over wie het gaat)
A non-defining relative clause geeft extra informatie. DEze info hebben we echter niet nodig om de zin te begrijpen.
I live in London, which has some fantastic parks.
(Iedereen kent Londen, dus de "fantastic parks" is extra info voor de luisteraar)

Slide 11 - Slide

Relative Pronouns
Verwijzen naar een mens (who, whom) of dier/ding (which) of bezit (whose)

Worden gebruikt om extra informatie toe te voegen zonder een nieuwe zin te beginnen

The man is blond. He is my brother. 
--> The man who is blond is my brother.

Slide 12 - Slide

Who en Whom
Who en Whom verwijzen naar mensen. Als je de persoon naar wie je verwijst kunt veranderen in he dan gebruik je who, kun je veranderen in him dan gebruik je whom.

That is the man __ helped me (he helped me) --> who
That is the girl __ I gave flowers (I gave her flowers) --> whom

Slide 13 - Slide

Whose
Whose verwijst naar bezit. Het is hier niet van belang of je over een mens, dier of ding spreekt.

Do you see that dog whose tail is wagging?
The car whose roof was on fire was pushed into the river.

Slide 14 - Slide

Who
Whose
Which
Whom
Menselijke
onderwerpen
Menselijke 
bezitten
Dierlijke
onderwerpen
Dingen als onderwepen
Menselijke
Lijdende voorwerpen

Slide 15 - Drag question

Wanneer relative pronouns gebruiken
1. Wanneer de Relative Clause tussen twee komma's staat. 
My brother, who is older than me, has two kids.  
My phone, which I've had for two years, just broke down. 

2. Wanneer het onderwerp wordt gevolgd door een voorzetsel.
The town in which I live is called Hengelo. 
The person to whom the letter was directed had moved. 

Slide 16 - Slide

Gebruik van komma's
Wanneer een zin extra informatie geeft die niet weggelaten kan worden dan gebruik je geen komma's

My brother who works from home is very fat, my other brother isn't.
Dat je broer thuis werkt wordt gebruikt om hem te identificeren en kan dus niet weggelaten worden
Wanneer een zin extra informatie geeft die wel weggelaten kan worden dan gebruik je wel komma's
My only brother, who works from home, is very fat
Dat je broer thuis werkt is niet nodig om hem te identificeren want het is je enige broer en kan dus weggelaten worden

Slide 17 - Slide

Maak een zin met een relative clause, die iets vertelt over jouw huis.

Slide 18 - Open question

Selecteer een goede optie...
The woman, who/that/which/- lives next door, is very nice.
A
who
B
that
C
which
D
-

Slide 19 - Quiz

Wanneer niet te gebruiken?
1. Wanneer de relative clause direct achter het onderwerp komt
This is the laptop  I use to do my homework on. 
John met a woman I had been to school with. 

2. Het werkwoord in de relative clause een Phrasal Verb is
The music Julie listens to is good.
The country he comes from is very hot.

Slide 20 - Slide

phrasal verbs
Werkwoordsgroepen waarbij je een werkwoord kunt combineren met een voorzetsel of bijwoord (of soms allebei). Door deze te veranderen ontstaan verschillende betekenissen

to look up, to look into, to look forward to, to look down on etc.

Slide 21 - Slide

Exercise
Type the entire sentence with the missing relative clause filled in.
Add commas where needed.

Slide 22 - Slide

I talked to the girl __ car had broken down in front of the shop.

Slide 23 - Open question

Mr Richards __ is a taxi driver lives on the corner.

Slide 24 - Open question

I live in a house in Norwich __ is in East Anglia.

Slide 25 - Open question

Exercise 2
Combine the two sentences into one.

Do not use that
Leave out the relative pronoun where possible

Slide 26 - Slide

1) The doctor was sick (I wanted to see the doctor)

Slide 27 - Open question

2) The accountant was arrested (the accountant works for my father's company)

Slide 28 - Open question

3) I wrote to the friend (you met the friend last week)

Slide 29 - Open question