What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Bijwoorden
Bijwoorden
- wat zijn bijvoeglijknaamwoorden en bijwoorden?
- wanneer gebruik je ze?
- Hoe maak je ze?
1 / 15
next
Slide 1:
Slide
Engels
This lesson contains
15 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Bijwoorden
- wat zijn bijvoeglijknaamwoorden en bijwoorden?
- wanneer gebruik je ze?
- Hoe maak je ze?
Slide 1 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord:
- A beautiful car.
- A fast motorcycle.
- A strange experience.
- A big house.
Slide 2 - Slide
Een bijwoord zegt iets over:
een werkwoord
- He drove quickly.
een bijvoeglijk naamwoord
- She is an indredibly smart girl.
een ander bijwoord
- She rode extremely fast.
over de hele zin
- Finally, the story came to an end.
Slide 3 - Slide
Hoe maak je een bijwoord?
Je zet achter het bijv naamwoord: -ly
beautiful - beautifully
eindigt het bijvoeglijk naamwoord op -y dan wordt het: ily
easy - easily
Eindigt het bijboeglijk naamwoord op -le dan wordt het -ly
terrible - terribly
eindigt het bijvoeglijknaamwoord op -ic dan wordt het -ically
artistic - artistically
Slide 4 - Slide
Maar:
Sommige bijvoeglijk naamwoorden veranderen niet:
late - late
high - high
sommige bijwoorden hebben een onregelmatige verm:
good - well
Slide 5 - Slide
The boy is loud. He shouts ______ .
Slide 6 - Open question
Joanne is happy. She smiles ______.
Slide 7 - Open question
Her English is fluent. She speaks English ______ .
Slide 8 - Open question
Our mum was angry. She spoke to us _______ .
Slide 9 - Open question
My neighbour is a careless driver. He drives _____.
Slide 10 - Open question
The painter is awful. He paints _____ .
Slide 11 - Open question
Jim is a wonderful piano player. He plays the piano _______.
Slide 12 - Open question
This girl is very quiet. She often sneaks out of the house _____.
Slide 13 - Open question
She is a good dancer. She dances really _____ .
Slide 14 - Open question
This exercise is simple. You _____ have to put one word in each space.
Slide 15 - Open question
More lessons like this
4K - Grammar 5
January 2022
- Lesson with
30 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
4T - 22/01/2020 (Adverbs & Adjectives)
February 2022
- Lesson with
16 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 3,4
A2 - adverbs and adjectives
5 days ago
- Lesson with
19 slides
adjectives & adverbs H2
October 2024
- Lesson with
19 slides
Engels
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
2E herhaling toets blz 22,23,29
December 2021
- Lesson with
37 slides
Engels
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 2
2VE Adjectives + Adverbs
June 2022
- Lesson with
19 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t, havo, vwo
Leerjaar 2
Adjectives & Adverbs
July 2023
- Lesson with
34 slides
Engels
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
§3.4 Adjectives & Adverbs
15 days ago
- Lesson with
34 slides
Engels
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2