This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
What are we going to do today?
- Who is here?
- Studying/reading
- Recap!
- Homework check
- Grammar
- Exercises
- End of lesson
Slide 2 - Slide
Write me words!
A E T R
K P L O
I M S N
H U D F
Slide 3 - Slide
timer
10:00
Study the words under A on page seventy-two
Slide 4 - Slide
What did we do the previous lesson?
Slide 5 - Slide
Recap!
-> Vocabulary 'theme words'
-> opdrachten
Slide 6 - Slide
Go to page fifty-two
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Tag questions ('aangeplakte vragen')
Je gebruikt tag questions wanneer je zoekt naar een bevestiging. Het een statement, gevolgd door een mini-vraag.
In het Nederlands kun je de tag questions vertalen naar 'toch?' of 'of wel?'
Sneeuw is wit, toch?
JIj vind mij niet leuk, of wel?
Slide 9 - Slide
Hulpwerkwoorden
Can, could, should, would, may, might, must, will, won't, do
(ook met not erachter!)
Slide 10 - Slide
Tag questions ('aangeplakte vragen')
Hoe vorm je nou de tag questions?
1. Kijk of er in de zin voor de komma een hulpwerkwoord staat.
Ja? –> herhaal het hulpwerkwoord in de tag
Nee? –> gebruik do/does/did in plaats van het werkwoord voor de komma. Let hierbij goed op de tijd waarin de zin voor de komma staat. Tegenwoordige tijd: do/does, verleden tijd: did