4.3.1 Je kunt de symbolen benoemen die je gebruikt om een schakelschema te maken.
4.3.2 Je kunt het verschil uitleggen tussen een serie- en parallelschakeling.
4.3.3 Je kunt het schakelschema tekenen van eenvoudige serie- en parallelschakelingen.
4.3.4 Je kunt uitleggen waarom elektrische apparaten bijna altijd parallel geschakeld worden.
4.3.5 Je kunt de grootte van de stroomsterkte beredeneren in een schakeling.
4.3.6 Je kunt uitleggen hoe een wisselschakeling werkt. (EXTRA)