HV1 NN6 H456 aanwijzend en vragend vnw, voorzetsel en bijwoord

Welkom!

- Open je bestand met aantekeningen voor Nederlands
- Sluit daarna je iPad
- Wacht rustig tot ik start.
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!

- Open je bestand met aantekeningen voor Nederlands
- Sluit daarna je iPad
- Wacht rustig tot ik start.

Slide 1 - Slide

Opdracht in tweetallen:
Verdeel de onderstaande woorden in twee groepen: welke woorden horen volgens jullie bij elkaar? Er zijn verschillende goede oplossingen.
deze – wie – waar – daar – dit – welk – die – wat – dat

Fluister met elkaar. 
Noteer jullie antwoord in Word/ Pages/ Notes
Je hebt 2 minuten.
timer
2:00

Slide 2 - Slide

Opdracht bespreken:
wie, waar, welk, wat vragen naar iets 

en 

deze, daar, dit, die en dat wijzen iets aan


Slide 3 - Slide

Maak aantekeningen
Pak je Word-bestand 'aantekeningen Nederlands' erbij. 

Maak aantekeningen van de uitleg.

Gebruik je aantekeningen straks tijdens het werken.

Slide 4 - Slide

Lesdoelen:
- Je kunt een aanwijzend en vragend voornaamwoord herkennen in de zin.
- Je kunt het voorzetsel herkennen in de zin.
- Je kunt het bijwoord in de zin herkennen.

Slide 5 - Slide

Vragend voornaamwoord (vr.vnw)
1) Wie
2) Wat
3) Welk(e)
4) Wat voor (een)
Tips vragend voornaamwoord:
> Leer deze woorden uit je hoofd...
> De woorden duiden een vraag aan.
> Staan niet altijd aan het begin van een vraagzin
> Meer zijn er niet!

Slide 6 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
deze, die, dit, dat, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, dezelfde, hetzelfde

Voorbeeldzinnen (zie volgende dia)

> het aanw.vnw. wijst iets aan...

Slide 7 - Slide

Voorbeeldzinnen  aanw.vnw
Die boeken moeten nodig opgeruimd worden. 
Ik zou dat niet zo stellig durven zeggen. 
Zulke dingen kun je niet ongestraft doen. 
Wil je deze chocolaatjes, of heb je liever zulke
Zo’n huis is niet voor iedereen weggelegd. 
Ik heb precies datgene geleerd wat ik wilde leren. 
Zullen contact opnemen met degenen die de prijs gewonnen hebben? 
Zij kwam zelf het goede nieuws brengen. >> Als 'zelf' op zichzelf staat, is het een aanwijzend voornaamwoord.

Slide 8 - Slide

Wat is een voorbeeld van een vragend voornaamwoord?
A
als
B
waar
C
wie
D
daar

Slide 9 - Quiz

Waar, wanneer, waarom, waardoor, hoe zijn vragende voornaamwoorden
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Wat is géén vragend voornaamwoord?
A
Wie
B
Hoe
C
Wat
D
Welk

Slide 11 - Quiz


Wat voor een boek heeft dat meisje meegenomen?
Welk woord is het aanwijzend voornaamwoord?

Slide 12 - Open question


Ik heb hetzelfde boek gekozen als zij.
Welk woord is het aanwijzend voornaamwoord?

Slide 13 - Open question


Zulke verhalen vind ik leuker dan andere.
Welk woord is het aanwijzend voornaamwoord?

Slide 14 - Open question


Grappig dat we van dezelfde verhalen houden.
Welk woord is het aanwijzend voornaamwoord?

Slide 15 - Open question


Welke tip geef je je klasgenoten om deze twee voornaamwoorden te leren? 

Slide 16 - Open question

Voorzetsels:

Slide 17 - Slide

voorzetsels

Slide 18 - Slide

Voorzetsel
Voorzetsels: voorzetsels kunnen een tijd, plaats of reden aangeven.


Voorzetsels van tijd
Tijdens, voor, na, sinds, over.
Voorzetsels van plaats
Denk aan de kooi:
in, op, naast, onder, achter, tussen, met, boven enz.
Voorzetsels van reden
Vanwege, wegens, door

Slide 19 - Slide

Bijwoord
> Kan iets zeggen over een: 
- bijvoeglijk naamwoord
- werkwoord
- ander bijwoord
- hele zin
> Is een bijwoordelijke bepaling van 1 woord.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Een bijwoord kan iets over een een ander bijwoord zeggen.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Wat is het bijwoord?

Ik heb altijd pech.
A
Ik
B
altijd
C
heb
D
pech

Slide 23 - Quiz


Wat is een bijwoord?


A
Misschien
B
doe
C
ik
D
het.

Slide 24 - Quiz

De vraagwoorden wat en wie zijn bijwoorden
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz



Zoek het bijwoord:

Morgen geef ik een feestje.
A
morgen
B
geef
C
een
D
feestje

Slide 26 - Quiz

"Niet'' en ''nooit'' zijn bijwoordelijke bepaling (zinsdelen) EN bijwoorden (woordsoorten).


A
klopt
B
klopt niet
C
soms
D
meestal

Slide 27 - Quiz

Wat zijn de BIJWOORDEN?
A
in, op, onder
B
gedurende, tijdens, te
C
heel, niet, snel
D
erg, wel, over

Slide 28 - Quiz

Aan de slag!
* Maak de planning 'Grammatica woordsoorten'

Klaar? 
Werk aan je fictieopdracht. Deze moet 20 april worden ingeleverd en die maak je thuis af.
timer
10:00

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Huiswerk
Maak de planning grammatica woordsoorten af.

Slide 31 - Slide