Taal: redekundig ontleden (groep 7)

Taal: zinnen ontleden 
In deze les oefen je het vinden van: 
  • De persoonsvorm/gezegde
  • Het onderwerp
  • Het lijdend voorwerp
1 / 15
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 7

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Taal: zinnen ontleden 
In deze les oefen je het vinden van: 
  • De persoonsvorm/gezegde
  • Het onderwerp
  • Het lijdend voorwerp

Slide 1 - Slide

(geschikt vanaf groep 6)
Benoem het lesdoel:
- Lesdoel: In dezeles  oefen je het vinden van de persoonsvorm, gezegde en het lijdend voorwerp in een zin

Korte terugblik op (volgende 3 slides):
- hoe vind je de persoonsvorm/gezegde?
- hoe vind je het onderwerp?
- wat is het lijdend voorwerp en hoe vind het lv in een zin?
Laat de leerlingen dit toepassen op de voorbeeldzin.

Na de korte terugblik gaan de leerlingen de sleepvragen maken om zinsontleding te oefenen. 
Sleep de blauwe hokjes naar de rode hokjes. 
De persoonsvorm / gezegde
(alle) werkoord(en) in een zin
Hoe vind je de persoonvorm:
- Zet de zin in een andere tijd -> de pv verandert 
- maak de zin vragend -> de pv komt vooraan de zin te staan
- Zet de zin om van enkelvoud naar meervoud of andersom-> de pv verandert

Voorbeeldzin: Op mijn verjaardag krijg ik veel cadeautjes. 

Slide 2 - Slide

Wat zouden de leerlingen doen om het gezegde te vinden in de voorbeeldzin?
Het onderwerp
wie of wat iets doet of wie of wat iets is
1. Zoek eerst de persoonsvorm.
2. Stel dan de vraag: wie of wat + persoonsvorm?
3. Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Voorbeeldzin: Op mijn verjaardag krijg ik veel cadeautjes. 

Slide 3 - Slide

Welke vraag zouden de leerlingen nu stellen om het onderwerp te vinden in de voorbeeldzin?
Het lijdend voorwerp
Iets/iemand waar wat meegedaan wordt
1. vind het gezegde
2. vind het onderwerp
3. wie/wat + gezegde + ow?

Voorbeeldzin: Op mijn verjaardag krijg ik veel cadeautjes. 

Slide 4 - Slide

Welke vraag stellen de leerlingen nu om het lijdend voorwerp te vinden in de zin?
1. De groenteboer heeft de lekkerste appels en peren.
De groenteboer
de lekkerste appels en peren
heeft
gez
ow
lv

Slide 5 - Drag question

De leerlingen slepen de zinsdelen (gezegde, ow en lv) naar de juiste woorden.
De blauwe hokjes worden dus naar de rode hokjes geslepen. 
2. Britt stuurde een lange mail aan haar penvriendin. 
Britt
stuurde
een lange mail aan haar penvriendin
gez
ow
lv

Slide 6 - Drag question

This item has no instructions

3. Waar heb jij je fiets gekocht?
je fiets
jij
heb gekocht
gez
ow
lv

Slide 7 - Drag question

This item has no instructions

4. Al zijn hele leven bestuurt de piloot grote vliegtuigen.
bestuurt
grote vliegtuigen
de piloot
gez
ow
lv

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

5. De juffrouw deelt nieuwe pennen uit. 
De juffrouw
deelt uit
nieuwe pennen
gez
ow
lv

Slide 9 - Drag question

This item has no instructions

6. Heeft Jolijn vorige week nieuwe schoenen gekregen?
Heeft gekregen
nieuwe schoenen
Jolijn
gez
ow
lv

Slide 10 - Drag question

This item has no instructions

7. De twee beste vriendinnen dragen elke dag een vriendschapsarmbandje.
een vriendschapsarmbandje
De twee beste vriendinnen
dragen
gez
ow
lv

Slide 11 - Drag question

This item has no instructions

8. In de zomervakantie krijgen wij een zwembad in de tuin.
wij
krijgen
een zwembad
gez
ow
lv

Slide 12 - Drag question

This item has no instructions

9. Het skateboard mist helaas een wieltje.
mist
een wieltje
Het skateboard
gez
ow
lv

Slide 13 - Drag question

This item has no instructions

10. De tuinman besproeide gister de gele bloemen.
De tuinman
de gele bloemen
besproeide
gez
ow
lv

Slide 14 - Drag question

This item has no instructions

Afsluiting

Hoe ging de opdracht bij jou?
Welke zinsdelen vind jij makkelijk of nog moeilijk om te vinden in een zin?

Slide 15 - Slide

Evalueer kort met de leerlingen op de gehele opdracht. 

Doe eventueel nog een zin samen wanneer er veel dezelfde fouten zijn gemaakt bij een bepaalde zin.