Fictie klas 3

genres
1 / 24
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

genres

Slide 1 - Mind map

Oplossen van een misdaad
Tot welk genre hoort dit?

Slide 2 - Open question

Hoofddoel is spanning opwekken
Tot welk genre hoort dit?

Slide 3 - Open question

Wat betekent vleugel in de volgende zin?
In de kamer met de openhaard stond ook een vleugel.
A
apart deel van een gebouw
B
een soort berg
C
wiek van een vogel
D
een soort piano

Slide 4 - Quiz






Wat betekent herkauwen in de volgende zin:
Hij herkauwde nog eens op alle gebeurtenissen van die dag.
A
opnieuw kauwen
B
opnieuw alles overdenken
C
kauwgom eten
D
het opnieuw koud hebben.

Slide 5 - Quiz

Wat betekent ziedend in de volgende zin:
Hij was nog altijd ziedend, maar probeerde zich te beheersen.
A
blij
B
gewond
C
boos
D
tegenovergestelde van blind

Slide 6 - Quiz

Een schrijver maakt een boek spannend door:
A
belangrijke informatie weg te laten
B
alles duidelijk te vertellen
C
een spannende omgeving te beschrijven
D
flashbacks of flashforwards

Slide 7 - Quiz

Een flashback is
A
Een sprong vooruit in de tijd
B
Een sprong achteruit in de tijd
C
Een flits in de ruimte
D
Stoppen op een spannend moment

Slide 8 - Quiz

Een cliffhanger is
A
Iemand die aan de rand van een ravijn hangt
B
Een hangertje aan een ketting
C
Stop op een spannend moment in het verhaal
D
Een sprong vooruit in het verhaal.

Slide 9 - Quiz

Wat kenmerkt een boek over andere culturen
A
het gaat over kunst en architectuur (oude gebouwen)
B
de hoofdpersonen hebben altijd een niet-westers achtergrond
C
het speelt zich altijd af buiten Europa
D
het gaat over het leven in een ander land of in een andere groep met een andere achtergrond (godsdienst bijv.)

Slide 10 - Quiz

Wat is een bijpersoon
A
iemand zonder tekst
B
iemand die wel een rol speelt, maar niet de belangrijkste
C
de belangrijkste persoon uit het verhaal
D
iemand die beschreven wordt qua uiterlijk en karakter.

Slide 11 - Quiz

Waarom is het soms belangrijk dat de omgeving beschreven wordt?
A
Dan zie je het beter voor je
B
Het geeft een duidelijk beeld van de omgeving
C
Dan snap je het verhaal beter.
D
Het zegt iets over de omgeving, maar ook over de tijd.

Slide 12 - Quiz

Wanneer is een verhaal realistisch?
A
Als omgeving, gebruiksvoorwerpen en taalgebruik kloppen
B
Als de schrijver geen fantasie heeft gebruikt.
C
Als er geen vliegende olifanten in voor komen.
D
Als er een moord is gepleegd.

Slide 13 - Quiz

Waaraan herken je een oorlogsroman?
A
tegenstanders
B
dreigende situatie
C
wapens
D
loopgraven, kogels, gewonden

Slide 14 - Quiz

Van de hoofdpersoon wordt vaak beschreven:
A
het uiterlijk
B
de gevoelens
C
het karakter
D
de gedachten

Slide 15 - Quiz

Waarom gebruikt de schrijver soms tijdversnelling
A
om sneller klaar te zijn
B
om een oninteressant stuk over te slaan
C
om iets heel precies te beschrijven
D
om auto's harder te laten rijden.

Slide 16 - Quiz

Hoe leer je het innerlijk van een persoon kennen?
A
Door te weten waar hij woont
B
Door mee te kijken met zijn gevoelens en gedachten.
C
Door beschrijving van hoe hij eruit ziet.
D
Door goed te kijken wat hij allemaal doet.

Slide 17 - Quiz

Waarom wordt de plaats waar het verhaal zich afspeelt vaak duidelijk beschreven?
A
het werkt vaak tijdvertragend
B
de plaats zegt vaak iets over de tijd waarin het speelt
C
je krijgt een goed beeld van de omgeving
D
de schrijver wil graag veel bladzijden vullen.

Slide 18 - Quiz

Wat is het belangrijkst van de hoofdpersoon?
A
het uiterlijk en zijn woonomgeving
B
zijn vrienden
C
het karakter en de gedachten
D
zijn familie

Slide 19 - Quiz

Wie kan het uiterlijk van de hoofdpersoon beschrijven?
A
de hoofdpersoon zelf
B
een van de bijpersonen
C
de schrijver
D
de lezer

Slide 20 - Quiz

Door te lezen over andere culturen leer je iets over:
A
andere gewoontes
B
andere rituelen
C
een andere omgeving
D
andere meningen

Slide 21 - Quiz

Spanning kan worden opgeroepen door:
A
cliffhanger
B
een angstaanjagende omgeving
C
belangrijke informatie weg te laten
D
door chronologisch te vertellen

Slide 22 - Quiz

Wat is chronologisch?
A
een eng dier
B
een soort metaal
C
gebeurtenissen in de juiste volgorde beschrijven
D
een boekdrukkunst

Slide 23 - Quiz

Gaan jullie een voldoende halen voor dit SE?

Slide 24 - Open question