4/3/2024 - V2C - Herhalingsles - Versie 2

Herhalingsles Zinsontleding
V2C
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhalingsles Zinsontleding
V2C

Slide 1 - Slide

Planning
> Leerdoelen
> Opfrissen theorie
> Zelfstandig werken
> Afronden zinsdelen d.m.v. quiz 

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
R: Ik kan de basisregels zinsontleding (Pv, Wwg, Ond, Lv, Mv en Bwb) uitleggen.
R: Ik kan het verschil tussen het naamwoordelijk gezegde en het werkwoordelijk gezegde uitleggen. 
R: Ik kan het verschil tussen een bedrijvende en een lijdende zin uitleggen.
T: Ik kan een zin in zinsdelen verdelen.
T: Ik kan de zinsdelen (Pv, Wwg, Ond, Lv, Mv en Bwb) in een zin benoemen.
T: Ik kan het naamwoordelijk gezegde (Nwg) in een zin benoemen.
T: Ik kan lijdende zinnen bedrijvend maken en andersom.

Slide 3 - Slide

Hoe ontleed je een zin?

Slide 4 - Mind map

Wat is het verschil tussen het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde?

Slide 5 - Mind map

Wat is het verschil tussen een bedrijvende en een lijdende zin?

Slide 6 - Mind map

Hoe ontleed je een zin?
> Zoek de persoonsvorm.
> Plaats steeds een zo groot mogelijke groep woorden voor de persoonsvorm.
> Iedere groep is een zinsdeel.


Slide 7 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin
Zegt iets over wat het onderwerp doet


Slide 8 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde = Alle werkwoorden uit de zin + een naamwoordelijk deel
Eén van de werkwoorden is een koppelwerkwoord.
Zegt iets over hoe of wat het onderwerp is

Slide 9 - Slide

Bedrijvende & Lijdende zinnen
       Bedrijvende zinnen zijn actief
                   (het onderwerp doet de actie)

        Lijdende zinnen zijn passief
                   (het onderwerp ondergaat de actie)
                   (Het lijdend voorwerp uit de bedrijvende zin, wordt                               onderwerp in de lijdende zin.)

Slide 10 - Slide

Samen oefenen

Morgen gaat Lisa een toets over 
zinsontleding maken.

Slide 11 - Slide

Vragen?
- Zinsdelen
- Naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde
- Bedrijvende en Lijdende zinnen

Slide 12 - Slide

Aan de slag
Wat
Lesson-Up van 20 vragen
Hoe
Via de laptop, zachtjes overleggen
Hulp
Vinger opsteken bij vragen
Tijd
Tot 13:30 uur
Uitkomst
Alle theorie herhaald in opdrachten
Klaar?
Verder oefenen (CambiumNed / Blink)

Slide 13 - Slide

Zinsdelenbingo!
Spelregels:
> Er verschijnt een zin op het digibord waarin 1 zinsdeel onderstreept is.
                   > Zet een kruis door het vakje met het juiste zinsdeel. 
> Heb je het zinsdeel twee keer op je bingokaart staan? 
                   > Je streept er 1 af en kiest zelf welke.
> Op iedere bingokaart staat een X --> Dit vakje is al gegeven.
> Heb je een hele rij / hele kolom / hele blaadje afgestreept?
BINGO!

Slide 14 - Slide

Zin 1


De ouders gaven Pieter en Gerrit een plakboek met plaatjes uit de vaderlandse geschiedenis. 

Slide 15 - Slide

Zin 2


De auto
werd vervangen door een fiets. 

Slide 16 - Slide

Zin 3


Veel jongeren vinden Fortnite een erg leuk spel.

Slide 17 - Slide

Zin 4


Twee eeuwen lang werden de kinderen uit het grote huis getreiterd door de geest van Brave Hendrik. 

Slide 18 - Slide

Zin 5


De moeder van Elise is gisteren 97 jaar geworden.

Slide 19 - Slide

Zin 6


De wereld van Donald Duck is een karikatuur. 

Slide 20 - Slide

Zin 7


De mensen in zijn omgeving vertoonden veel jaloezie, omdat hij zoveel verdiende

Slide 21 - Slide

Zin 8


Tekenaar Carl Barx ontwierp tal van nieuwe figuren

Slide 22 - Slide

Zin 9


De leerling gaf de docent het verkeerde antwoord. 

Slide 23 - Slide

Zin 10

Duitse critici hebben hem onder een flinke stapel kritiek bedolven. 

Slide 24 - Slide

Zin 11


Hoofdpersonen in strips zullen vaak overeenkomsten vertonen

Slide 25 - Slide

Zin 12


In de wasstraat wordt mijn auto erg goed schoon. 

Slide 26 - Slide

Toets donderdag 7-3
Leerdoelen
R: Ik kan de basisregels zinsontleding (Pv, Wwg, Ond, Lv, Mv en Bwb) uitleggen.
R: Ik kan het verschil tussen het naamwoordelijk gezegde en het werkwoordelijk gezegde uitleggen. 
R: Ik kan het verschil tussen een bedrijvende en een lijdende zin uitleggen.
T: Ik kan een zin in zinsdelen verdelen.
T: Ik kan de zinsdelen (Pv, Wwg, Ond, Lv, Mv en Bwb) in een zin benoemen.
T: Ik kan het naamwoordelijk gezegde (Nwg) in een zin benoemen.
T: Ik kan lijdende zinnen bedrijvend maken en andersom.

Slide 27 - Slide