Herhaling zinsontleding; wwg, ond, lv, mv, bwb - opdrachten h3a

Herhaling zinsontleding; wwg, ond, lv, mv, bwb - h3a


Doelen:
*Je kunt een zin in zinsdelen verdelen.
*Je kunt de zinsdelen wwg, ond, lv, mv en bwb benoemen.

1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Herhaling zinsontleding; wwg, ond, lv, mv, bwb - h3a


Doelen:
*Je kunt een zin in zinsdelen verdelen.
*Je kunt de zinsdelen wwg, ond, lv, mv en bwb benoemen.

Slide 1 - Slide

Zet de stappen van de zinsontleding in de juiste volgorde.
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 6
Stap 7
Zinsdelen strepen zetten.
Persoonsvorm zoeken.
Gezegde bepalen.
Onderwerp zoeken.
Lijdend voorwerp zoeken.
Meewerkend voorwerp zoeken.
Bijwoordelijke bepaling(en) benoemen.

Slide 2 - Drag question

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wwg)?
A
Het eerste werkwoord van een zin.
B
Alle werkwoorden samen in een zin.
C
Het laatste werkwoord van een zin.

Slide 3 - Quiz

Het onderwerp (ond) kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
Wie of wat?
B
Wie of wat + persoonsvorm?
C
Wie of wat + werkwoordelijk gezegde?
D
Wie of wat + lijdend voorwerp?

Slide 4 - Quiz

Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
Wie of wat + wwg + ond?
B
Wie of wat + wwg?
C
Wie of wat + mv?
D
Aan wie of wat?

Slide 5 - Quiz

Bekijk op de volgende slide een uitlegfilmpje om het meewerkend voorwerk (mv) te herhalen.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Bekijk op de volgende slide een uitlegfilmpje om de bijwoordelijke bepaling (bwb) te herhalen.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Zinsdelen benoemen
  1. Persoonsvorm                        (verander de tijd )
  2. Zinsdeelstrepen                    (alles dat voor de pv kan, is een zinsdeel)
  3. Werkwoordelijk gezegde   (alle werkwoorden in de zin)
  4. Onderwerp                               (wie of wat + wwg?)
  5. Lijdend voorwerp                  (wie of wat + wwg + ond?)
  6. Meewerkend voorwerp      (aan wie of voor wie + wwg + ond + lv?)
  7. Bijwoordelijke bepaling      (alle zinsdelen die overblijven)

Slide 10 - Slide

Oefeningen

Slide 11 - Slide


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 12 - Quiz

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman 
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.

Slide 13 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend
voorwerp
meewerkend
voorwerp
bijwoordelijke
bepaling
Ze
heeft
 dit jaar
een mooi cadeau 
voor haar vader
gemaakt.

Slide 14 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Ze
feliciteerde
hem
met zijn verjaardag. 

Slide 15 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend voorwerp
ww gezegde
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedkeurd.

Slide 16 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend voorwerp
ww gezegde
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Morgen
gaat
het kleine meisje
bij haar oma
logeren.

Slide 17 - Drag question


Marco en ik wandelden de volgende dag met Julia door Rome.
Laat de volgende zin beginnen met een bijwoordelijke bepaling.

Slide 18 - Open question

Leuk, die zinsontleding en die oefeningen, maar waarom zou ik eigenlijk willen leren ontleden?

Als je weet hoe een zin is opgebouwd, dan kan je de betekenis makkelijker achterhalen. Ook is de spelling van sommige woorden afhankelijk van hun plaats in de zin.

Als je een andere taal dan het Nederlands moet leren, is kennis van ontleden ook heel handig. Je kan dan gebruik gaan maken van de overeenkomsten tussen talen.

Slide 19 - Slide


Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.

De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 20 - Quiz


Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?

De persoonsvorm is:
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt

Slide 21 - Quiz


De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?

Slide 23 - Open question

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

De jongen heeft geen zin in school.
A
zin
B
de jongen
C
geen
D
heeft

Slide 24 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Ik loop naar beneden.
A
ik
B
naar
C
loop
D
beneden

Slide 25 - Quiz

In elke zin staat een lijdend voorwerp.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

De postbezorger overhandigde de klant de bestelling.
A
De postbezorger
B
De bestelling
C
De klant
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 27 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

Liza at twee stukken pizza.
A
Liza
B
pizza
C
twee stukken pizza
D
Er is geen lijdend voorwerp.

Slide 28 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling in onderstaande zin?

Met deze auto wil ik rijden.
A
ik
B
rijden
C
wil
D
met deze auto

Slide 29 - Quiz

Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen die beginnen met:
A
wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarheen, waarom, waardoor, waarmee
B
wie, wat, welke

Slide 30 - Quiz

Waarom wil mijn oma altijd een zoen hebben?

[een zoen] is ...
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 31 - Quiz

Gisteren werd de kampioen gehuldigd op het stadhuis.

[Gisteren] is ...
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 32 - Quiz

Loop volgend jaar de marathon van New York.

[de marathon van New York] is ...
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 33 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

[mijn scooter] is ...
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 34 - Quiz


Doelen:
*Je kunt een zin in zinsdelen verdelen.
*Je kunt de zinsdelen wwg, ond, lv, mv en bwb benoemen.

Slide 35 - Slide