Gebruik van het woordenboek

Het gebruik van een woordenboek
1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Het gebruik van een woordenboek

Slide 1 - Slide

Kijk mee!
Kijk naar het filmpje en let goed op...
Er volgen zo meteen vragen over de inhoud van het filmpje.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

1. Welk van de onderstaande woorden vind ik WEL in het woordenboek?
A
afkortingen
B
verkleinwoord
C
zelfstandig naamwoord - enkelvoud
D
zelfstandig naamwoord - meervoud

Slide 4 - Quiz

2. De dame in het filmpje heeft het over de infinitief van een werkwoord. Wat is een infinitief eigenlijk?
A
vervoeging
B
de stam van een werkwoord
C
de ik-vorm
D
het hele werkwoord

Slide 5 - Quiz

3. Er wordt steeds gesproken over de context. Wat is de context?
A
betekenis
B
samenhang
C
verband
D
achtergrond

Slide 6 - Quiz

Wat is de infinitief van het werkwoord in de zin?

De infinitief is het hele werkwoord.

Slide 7 - Slide

12. Ein kostenfreies Parkticket gilt 10 Minuten.
A
gilt
B
gilten
C
gelten

Slide 8 - Quiz

Der Inhalt ist darauf abgestimmt...
A
sein / abstimmt
B
sein / abstimmen
C
seid / gestimmt
D
sind / abgestimmen

Slide 9 - Quiz

Es gibt keine Strafen, ein Team auszuschließen
A
gibst / zuschließen
B
geben / ausschließen
C
gibt / ausschließt

Slide 10 - Quiz

Was stimmt mit dem 1. Absatz überein?
A
übereinstimmt
B
einstimmen
C
übereinstimmen

Slide 11 - Quiz

Samengestelde zelfstandige naamwoorden


Knip ze in stukjes 

Slide 12 - Slide

Notfallanleitung
A
Notfall + Anleitung
B
Not + Fallanleitung

Slide 13 - Quiz

Übernachtungsgäste
A
Übernachtung + Gast
B
Übernachtung + Gäste

Slide 14 - Quiz

De belangrijkste strategie vooraf:

Slide 15 - Slide

Knip de 

Slide 16 - Slide

Dreitagebart
A
drei + Tage + Bart
B
drei + Tag + Bart
C
Dreitage + Bart

Slide 17 - Quiz