Articles a, an, the

Articles
Lidwoorden

Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the

Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels a of an
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Articles
Lidwoorden

Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the

Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels a of an

Slide 1 - Slide

Lidwoord a/an/the
 een ..........: a / an
de / het ..........: the

een tafel - a table           een ei - an egg
de tafel - the table          het ei - the egg



 

Slide 2 - Slide

Article (lidwoord) a/an
a gebruik je voor woorden die beginnen met:
een consonant (medeklinker)
a pet               a teacher           a bycicle
a car                  a door               a room
 

Slide 3 - Slide

Article (lidwoord) a/an
an gebruik je voor woorden die beginnen met: 
een vowel (een klinker)

an ear            an investigation         an officer
an apple            an Englishman          an answer
 

Slide 4 - Slide

Let op!
De keuze voor a of an hangt niet af van de (mede)klinker op papier, maar of je hemt hoort.

Soms schrijf je een -h maar hoor je hem niet -> dan gebruik je an.

Soms schrijf je een -u, maar hoor je een -j of -h -> dan gebruik je a.


 

Slide 5 - Slide

Examples
(je schrijft de medeklinker wel maar hoort hem niet)

an hour  (je hoort our) = een uur
an honor (je hoort onour) = een eer
a university (je hoort juniversity) =een  universiteit
a uniform (je hoort juniform) = een  uniform
a European (je hoort jeuropean) = een  Europeaan

Slide 6 - Slide

 Article: THE
Lidwoord: The= (de/het)    
Wanneer gebruik je het lidwoord  THE (definite article)
- Als het verwijst naar een specifiek persoon of ding 
example: The president gave a speech
 Je laat weg: bij dingen in het algemeen of als een gebouw of plaats wordt gebruikt voor zijn/haar specifieke doel.
example: I am at university. 

Slide 7 - Slide

The wordt niet gebruikt bij:
  • Jaargetijden
  • Maaltijden
  • Leden van een groep
  • Achter: Both, All en Most
  • Voor: titels
  • Aardrijkskundige plekken
  • Vaste uitdrukkingen 
  • Namen van straten, gebouwen, parken
The wordt wel gebruikt bij: 
  • Als het gaat over iets specifieks of bijzonders!
  • Als het gaat over een hele groep.
  • Als een naam zelf een lidwoord bevat.
  • In sommige vast uitdrukkingen (Let op: betekenis kan veranderen)

Slide 8 - Slide

Her train is due to arrive at.....Viktoria station.
A
x
B
the

Slide 9 - Quiz

I liked ........film I saw yesterday
A
x
B
the

Slide 10 - Quiz

I'm at _____ school now
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 11 - Quiz

She has to wear ____ uniform.
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 12 - Quiz

____ autumn of 2015 was very cold.
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 13 - Quiz

In ________ winter I always wear gloves when I go out.
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 14 - Quiz

He eats ____ egg every day.
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 15 - Quiz

I'm going for _____ lunch now.
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 16 - Quiz

Do you like .......German food?
A
x
B
the

Slide 17 - Quiz

I don't like ..... toothpaste I bought last week. It tastes of onions!
A
x
B
the

Slide 18 - Quiz

My brother works as ____ FBI agent.
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 19 - Quiz

Do you have _____ driver's licence?
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 20 - Quiz

Would you like to have ____ apple?
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 21 - Quiz

Vul in: a – an – the
I usually play volleyball twice________week.

Slide 22 - Open question

Vul in: a – an – the
My grandmother is_______oldest person in my family.

Slide 23 - Open question

Vul in: a – an – the
My brother's girlfriend is_________architect

Slide 24 - Open question

Vul in: a – an – the
This is possibly ______best school to go to in the Netherlands.

Slide 25 - Open question

Vul in: a – an – the
Are you hungry? Here have ________apple!

Slide 26 - Open question

Vul in: a – an – the
Kim isn’t here yet. She should have been here _____ hour ago!

Slide 27 - Open question

Vul in: a – an – the
The students went to study in ______ library.

Slide 28 - Open question

Hoe goed snap je a / an / the?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll