2Hc 20/21 Herhaling theorie begrijpend lezen NN

Wat ga je doen?
1. Je werkt in groepjes van vier of vijf;
2. Beantwoord de vragen op de slides bij 'Lezen' H1 t/m H5 (liefst uit je hoofd, maar je mag in NN kijken);
3. Overleg wat het juiste antwoord is en schrijf het op;
4. Per hoofdstuk en per groepje beoordeel ik de antwoorden;
5. Het groepje met de beste antwoorden wint een prijs.
Vergeet jullie namen niet op de blaadjes te schrijven!!
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat ga je doen?
1. Je werkt in groepjes van vier of vijf;
2. Beantwoord de vragen op de slides bij 'Lezen' H1 t/m H5 (liefst uit je hoofd, maar je mag in NN kijken);
3. Overleg wat het juiste antwoord is en schrijf het op;
4. Per hoofdstuk en per groepje beoordeel ik de antwoorden;
5. Het groepje met de beste antwoorden wint een prijs.
Vergeet jullie namen niet op de blaadjes te schrijven!!

Slide 1 - Slide

Beantwoord de vragen bij H1
H1: Het onderwerp van een tekst
1. Waarom is het belangrijk om te weten wat het onderwerp van een tekst is? (voordat je 'm helemaal leest?)
2. Welke leesstrategie gebruik je om het onderwerp te vinden?
3. Wat zijn alinea's?
4. Wat doe je als je leest op de manier van vraag 2?
timer
5:00

Slide 2 - Slide

Beantwoord de vragen bij H2
1. Wat zijn deelonderwerpen
2. Waar vind je de deelonderwerpen meestal in de tekst?
Kies uit: inleiding, middenstuk of het slot.
3. Hoe vind je deelonderwerpen in de tekst en welke manier van lezen gebruik je daarbij?
4. Wat doe je als je deze manier van lezen toepast?
timer
5:00

Slide 3 - Slide

Beantwoord de vragen bij H3
1. Uit welke drie delen bestaat een tekst?
2. Waar vind je het onderwerp van een tekst?
3. Wat staat in het slot?
4. Wat versta je onder de hoofdgedachte van een tekst?
5. Waar vind je de hoofdgedachte meestal?
6. Hoe moet je lezen om de hoofdgedachte te vinden?
7. Wat doe je bij precies lezen?

timer
5:00

Slide 4 - Slide

Beantwoord de vragen bij H4
1. Wat doe je bij zoekend lezen?
2. Wat doe je ná zoekend lezen?
3 Hoe doe je dat? Zoekend lezen? 
timer
5:00

Slide 5 - Slide

De vragen bij H5: welke verbanden?
1. Ik ga eerst naar de kapper, dan ga ik naar de jumbo en daarna ga ik nog naar de schoenenwinkel.
2. Ten eerste wil de minister nieuwe milieumaatregelen, ten tweede wil hij meer geld voor onderwijs en ten slotte wil hij minder ziekenhuizen.
3. Ik ben ziek, maar ik ga toch naar school.
4.In Afrika zijn veel organisaties die hulp bieden aan arme landen zoals Unicef.
 

timer
5:00

Slide 6 - Slide

Antwoorden bij vragen H1
1. Als je weet wat het onderwerp van een tekst is, dan begrijp je de tekst beter als je hem helemaal gaat lezen.
2. Om het onderwerp te vinden hoef je een tekst NIET helemaal te lezen. Je bekijkt de tekst en leest de eerste alinea. Dat heet: oriënterend lezen
3. Alinea's zijn de (genummerde) stukjes waarin een tekst verdeeld is.

Slide 7 - Slide

vervolg antwoorden H1
4. Dit doe je als je oriënterend leest (en het onderwerp zoekt):
1e Bekijk de tekst:
- kijk naar de titel    - kijk naar de tussenkopjes (als die er zijn)
- kijk naar de illustraties (plaatjes, foto's, schema's etc.)
- let op anders gedrukte woorden (vet, cursief, gekleurd, GROOT)
2e Lees de eerste alinea (meestal vet gedrukt)
3e Geef antwoord: waarover gaat deze tekst? (is het onderwerp)

Slide 8 - Slide

Antwoorden bij vragen H2
1. Deelonderwerpen zijn aspecten (= delen) van het onderwerp.
2. Deelonderwerpen vind je in het middenstuk van de tekst. Hier staat de meeste informatie over een onderwerp, verdeeld in alinea's. Elke alinea heeft een deelonderwerp en soms gaan meerdere alinea's over een deelonderwerp.
3/4. Deelonderwerpen vind je door te kijken welke alinea's over hetzelfde aspect van het onderwerp gaan. Je leest de tekst globaal: je leest vooral de 1e en laatste zinnen van alle alinea's.

Slide 9 - Slide

Antwoorden bij vragen H3
1. Een tekst bestaat uit: inleiding, middenstuk, slot.
2. Het onderwerp staat in de inleiding. Soms met een voorbeeld erbij of een grappig verhaaltje (anekdote). 
3. In het slot staat meestal een korte samenvatting, afronding of conclusie. (Bij een nieuwsbericht staat meestal geen slot, omdat de belangrijkste informatie in de inleiding staat. Het tweede deel geeft extra informatie.)

Slide 10 - Slide

vervolg antwoorden H3
4. De hoofdgedachte is één volledige zin, die samenvat wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt. 
Let op: het onderwerp mag NOOIT een hele zin zijn. Noem het onderwerp in één of enkele woorden!
5. De hoofdgedachte staat meestal in de inleiding of het slot.
6. Je vindt de hoofdgedachte door de tekst precies te lezen.
7. Bij precies lezen, lees je de tekst van de 1e t/m de laatste zin.

Slide 11 - Slide

antwoorden bij H4
1. Bij zoekend lezen zoek je alleen het stukje tekst dat je nodig hebt. 
2. Als je de juiste plek gevonden hebt, ga je precies lezen.
3. Zo lees je zoekend:
- bekijk titels en tussenkopjes om je antwoord snel te vinden
- kijk naar anders gedrukte woorden (cursief, vet, groot, onderstreept), opvallende tekens, tabellen, afbeeldingen etc. 

Slide 12 - Slide

antwoorden bij H5
1. Chronologisch verband
2. Opsommend verband
3. Tegenstellend verband
4. Toelichtend verband

Slide 13 - Slide

Bij oriënterend lezen . . . .
A
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst
B
bekijk je de tekst en lees je de 1e alinea
C
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea
D
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt

Slide 14 - Quiz

Bij globaal lezen . . . .
A
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt
B
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea
C
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst
D
bekijk je de tekst en lees je de 1e alinea

Slide 15 - Quiz

Bij precies lezen . . .
A
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea
B
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt
C
bekijk je de tekst en lees je de 1e alinea
D
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst

Slide 16 - Quiz

Bij zoekend lezen . . .
A
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea
B
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt
C
bekijk je de tekst en lees je de 1e alinea
D
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst

Slide 17 - Quiz

Hoe lees je om het onderwerp te vinden?
A
zoekend
B
globaal
C
oriënterend
D
precies

Slide 18 - Quiz

Hoe lees je om de hoofdgedachte te vinden?
A
precies lezen
B
oriënterend lezen
C
globaal lezen
D
zoekend lezen

Slide 19 - Quiz

Hoe lees je om het deelonderwerp te vinden?
A
oriënterend lezen
B
precies lezen
C
globaal lezen
D
zoekend lezen

Slide 20 - Quiz

Hoe lees je als je snel iets wilt opzoeken in een tekst?
A
globaal lezen
B
oriënterend lezen
C
precies lezen
D
zoekend lezen

Slide 21 - Quiz