M3a Eerste les na verlof en vakantie!

1 / 36
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Diverse vragen over:

- Vocab & grammar theme 3
- Irregular verbs
- Mrs. Elias

GOOD LUCK!

Slide 2 - Slide

Mevrouw Elias heeft drie kinderen. Wat zijn hun namen?
A
Roxy, Fijs en Suus
B
Rox, Fijs en Luus
C
Saar, Thijs en Luus
D
Luus, Gijs en Saar

Slide 3 - Quiz

Hoe heet de man van Mevrouw Elias?

Slide 4 - Open question

Past simple 
Wanneer?
  • Iets in het verleden, nu afgelopen. 
Hoe?
  • Regelmatige werkwoorden: ww+ed
  • Onregelmatige werkwoorden: lijst, rij 2

Slide 5 - Slide

Past Simple:
Mozart ___________ more than 600 pieces of music (to write).
A
has written
B
wrote
C
writed
D
was write

Slide 6 - Quiz

Past Simple:
We _______ David in town a few days ago (to see).
A
have seen
B
have saw
C
did see
D
saw

Slide 7 - Quiz

Past Simple:
I ___________ to the cinema three times last week (to go).
A
have go
B
went
C
did go
D
have went

Slide 8 - Quiz

Wie is dit?

A
De vader van mevr. Elias
B
De man van mevr. Elias
C
De koning van Groot Brittannië
D
De premier van Groot Brittannië

Slide 9 - Quiz

Present perfect
Wanneer?
  • iets in het verleden begonnen en nu nog bezig is
  • praten over ervaringen
  • iets in het verleden gebeurt en nu nog resultaat
Hoe?
  • have / has + voltooid deelwoord
  • voltooid deelwoord regelmatige werkwoorden: ww+ed
  • Voltooid deelwoord onregelmatige werkwoord: lijst, rij 3

Slide 10 - Slide

Present Perfect:
I _____________ my homework yet
(to finish).
A
have finish
B
has finished
C
finished
D
haven't finished

Slide 11 - Quiz

Present Perfect:
John ________ his homework.
A
start
B
started
C
has started
D
have started

Slide 12 - Quiz

Present Perfect:
I __________ a teacher since 2002.
(to be)
A
was
B
have be
C
have been
D
am

Slide 13 - Quiz

Waar werkte Mevrouw Elias voordat ze op het Minkema kwam werken?
A
In een schoenenwinkel
B
In een bakkerij
C
In een kledingwinkel
D
In een restaurant

Slide 14 - Quiz

Past Simple:

Wanneer? 
  • Iets in het verleden, nu afgelopen. 

Hoe? 
  • Regelmatige werkwoorden: ww+ed
  • Onregelmatige werkwoorden: lijst, rij 2

Present Perfect:

Wanneer?
  • iets in het verleden begonnen en nu nog bezig is 
  • praten over ervaringen 
  • iets in het verleden gebeurt en nu nog resultaat 
Hoe?
  • have / has + voltooid deelwoord 
  • voltooid deelwoord regelmatige werkwoorden: ww+ed 
  • Voltooid deelwoord onregelmatige werkwoord: lijst, rij 3

Slide 15 - Slide

Past Simple or Present perfect:
We ________ this TV set since 1968, and it still works! (to own)
A
owned
B
have owned
C
has owned
D
own

Slide 16 - Quiz

Past Simple or Present perfect:
Jan ________ bacon in her life! She's a true vegetarian (to eat).
A
never ate
B
has never ate
C
has never eaten
D
never eat

Slide 17 - Quiz

Past Simple or Present perfect:
Peter ____ (to play) football yesterday.

Slide 18 - Open question

Past Simple or Present perfect:
So far, we................(to practise) the game twice.

Slide 19 - Open question

Past Simple or Present perfect:
Last year we ____ (to go) to Italy.

Slide 20 - Open question

Welk niveau opleidingen heeft Mevrouw Elias gevolgd (en afgerond)?
A
mavo, havo, hbo
B
vwo, hbo, universiteit
C
havo, vwo, universiteit
D
havo, hbo, universiteit

Slide 21 - Quiz

Vertaal naar het Nederlands:
He commited the crime for sure.
'crime'

Slide 22 - Open question

Vertaal naar het Engels:
1.70 meter is mijn lengte.
'lengte'

Slide 23 - Open question

Welk van de onderstaande woorden is fout gespeld?
A
feature
B
to kidnapp
C
to release
D
accomplice

Slide 24 - Quiz

Grammar: Both, Each, All, Every and None

  • Both fugitives were captured bij the police.
  Je gebruikt both (beide) bij twee personen, dieren of dingen.
  Bij both staat het zelfstandig naamwoord in het meervoud.

  • He has a small tattoo on each arm. 
   Je gebruikt each (elke) bij twee of meer personen, dieren of     dingen. Het zelfstandig naamwoord staat in het enkelvoud.

Slide 25 - Slide

The criminal admitted to all charges.
The suspect burgled nearly every house in the street.
None of the missing jewels were recovered.
  • All (alle,allemaal), every (iedere) of none (geen, niet één)
  • gebruik je bij drie of meer personen, dieren of dingen.

He held a glass in each hand.
There was police on every corner.
  • Let op! Each gebruik je om nadruk te leggen op individuele dingen. Every , om nadruk te leggen op het geheel.


Slide 26 - Slide

Has she read __ the chapters of the book?
A
any
B
all
C
every
D
none

Slide 27 - Quiz

You tell us something new __ time you visit us.
A
every
B
both
C
none
D
all

Slide 28 - Quiz

The children told me __ of them had any candy.
A
every
B
both
C
none
D
all

Slide 29 - Quiz

__ day is a new start.
A
every
B
both
C
none
D
all

Slide 30 - Quiz

At school, __ of my two new bracelets broke.
A
every
B
both
C
no
D
all

Slide 31 - Quiz

Wat is géén Engelse voetbalclub?
A
Juventus
B
Arsenal
C
Manchester United
D
Chrystal Palace

Slide 32 - Quiz

Hoeveel paar schoenen heeft mevrouw Elias?
A
tussen de 10-20 paar
B
tussen de 20-30 paar
C
tussen de 30-40 paar
D
meer dan 40 paar

Slide 33 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?
A
frekles
B
unlikly
C
pharmacy
D
coridor

Slide 34 - Quiz

Welk onderdeel moet jij nog het meeste aandacht aan besteden?
A
grammatica
B
woordjes en zinnen
C
leesdossier
D
onregelmatige werkwoorden

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Slide