Herhaling K5 und K6

Wiederholung Kapitel 5 und 6
Doelen:
Gebruik van het rangtelwoord
kunnen toepassen van het bezittelijk voornaamwoord en ein(e) en kein(e)
de Modalverben
Klokkijken
1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wiederholung Kapitel 5 und 6
Doelen:
Gebruik van het rangtelwoord
kunnen toepassen van het bezittelijk voornaamwoord en ein(e) en kein(e)
de Modalverben
Klokkijken

Slide 1 - Slide

Stefan ist ein / eine Junge
A
ein
B
eine

Slide 2 - Quiz

Ein / eine: Kies het juiste woord.

... Tante
A
ein
B
eine

Slide 3 - Quiz

Losser ist ein / eine Dorf (o).
A
ein
B
eine

Slide 4 - Quiz

Ein / eine: Kies het juiste woord.

... Lehrer
A
ein
B
eine

Slide 5 - Quiz

Ergänze ein/eine

Glas: Trinkst du noch ein/eine Glas Apfelsaft mit uns?
A
ein
B
eine

Slide 6 - Quiz

bezittelijke voornaamwoorden

Slide 7 - Mind map

ik
ich
jij
du
hij
er
zij
sie
het
es
wij
wir
jullie
ihr
zij
sie
u
Sie
Sleep het bezittelijke voornaamwoord op de juiste plaats in het schema
unser
dein
Ihr
euer
mein
ihr
ihr
sein
sein

Slide 8 - Drag question

Bezittelijke voornaamwoorden.
Wat bepaalt ook alweer de 'uitgang' van een bezittelijk voornaamwoord?
A
Wat mooier klinkt.
B
Het geslacht van het onderwerp van de zin.
C
Het geslacht van het woord waarop het bezittelijk vnmw betrekking heeft?
D
Geen idee.

Slide 9 - Quiz

Wanneer krijgt het bezittelijk voornaamwoord een -E?
A
mannelijk
B
onzijdig
C
vrouwelijk
D
vrouwelijk en meervoud

Slide 10 - Quiz

Welke 4 getallen zijn uitzonderingen bij de rangtelwoorden

Slide 11 - Open question

Der 20.Schüler
A
zwangzigste
B
zwanzigte

Slide 12 - Quiz

Der 5. Platz
A
fünfste
B
fünfte

Slide 13 - Quiz

Wat is het kenmerk van Modalverben?
A
de klinker in de stam bij enkelvoud verandert...
B
de klinker blijft in de stam altijd hetzelfde...
C
alleen "du" heeft een uitgang (+st) "ich" en "er/es/sie" niet...
D
meervoud is zoals bij regelm. werkwoorden...

Slide 14 - Quiz

Verbinde die Modalverben mit der Bedeutung.
müssen
kunnen
mogen, toestemming hebben
leuk vinden, lusten, aardig vinden
moeten
willen 
möchten
mögen
dürfen
können
sollen
wollen

Slide 15 - Drag question

(Modalverben): hij moet - weet - mag
A
er musst - weist - darf
B
er muss - weiß - darft
C
er muss - weiß - darf
D
er musse - weiß - darf

Slide 16 - Quiz

...................... du die Modalverben bilden?
A
Kannst
B
Könnst
C
Könn
D
Kann

Slide 17 - Quiz

Heb je het gevoel dat je de Modalverben begrijpt?
A
Begrijp en ken het wel, komt goed! (100%)
B
Ken de rijtjes nog niet, maar snap wat de bedoeling is! (75%)
C
Ik snap het nu nog niet zo, maar komt wel (50%)
D
Ik vind het nog erg moeilijk (25%)

Slide 18 - Quiz

Kloktijden
8:40
A
Es ist zwanzig vor acht
B
Es ist zwanzig nach acht
C
Es ist zwanzig vor neun
D
Es ist acht Uhr vierzig

Slide 19 - Quiz

Kloktijden
12: 05
A
Es ist zwölf Uhr
B
Es ist Viertel nach zwölf
C
Es ist fünf nach zwölf
D
Es ist fünf vor zwölf

Slide 20 - Quiz

Kloktijden
17:00
A
Es ist fünf Uhr
B
Es ist siebzehn hr
C
Es ist fünf uhr
D
Es ist siebzehn Uhr

Slide 21 - Quiz

Kloktijden
3:45
A
Es ist Viertel nach drei
B
Es ist Viertel vor vier
C
Es ist zehn vor vier
D
Es ist fünf nach drei

Slide 22 - Quiz

Kloktijden
6:30
A
Es ist halb sechs
B
Es ist halb sieben
C
Es ist sechs Uhr dreißig
D
Es ist fünf Uhr dreißig

Slide 23 - Quiz

Wanneer gebruik je "Uhr"?
A
bij alles
B
als het om "hoelang"gaat
C
Uhr betekent geen uur
D
bij een kloktijd

Slide 24 - Quiz

Wanneer gebruik je "Stunde""?
A
als het gaat om "hoelang" het gaat
B
bij een kloktijd
C
bij alles
D
Stunde betekent geen uur

Slide 25 - Quiz

A. kloktijden
Snap je dit onderwerp en kun je dit toepassen in een zin?
A
Ja!
B
Jawel, maar ik wil er nog mee oefenen.
C
Jawel, maar ik zou het fijn vinden het nog even te herhalen.
D
Ik snap er niks van.

Slide 26 - Quiz