Woordsoorten: De twee sportieve jongens gaf ik de laatste beker van mij voor hun prestatie op de kartbaan.
htw = hoeveeldheid (twee, acht, weinig, veel, etc.)
rtw = volgorde/rang + eindigt op -ste of -de (tweede, minste, etc.)
lw = de/het/een
bn = zegt iets over zn + kan voor of na zn (de rode auto + de auto is rood)
zn = kan de/het/een voor + verkleinen + mv/ev + mens/plant/dier/ding/gevoel
vz = ......de kast + ..... de pauze
ww = kan je vervoegen (ik..... + wij ...... + hij wordt/is/heeft......) --> zww of hww
psv = verwijst naar persoon of iets (ik/hij/zij/het/u/etc.)
bzv = geeft aan van wie zn is (mijn/mij/uw/u/jouw/jou/etc.)