Poëzie 4T

Poëzie 4T
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Poëzie 4T

Slide 1 - Slide

Begrippen:
- Traditioneel gedicht
- Modern gedicht

- Sonnet: 14 versregels + een  wending

Slide 2 - Slide

Eindrijm:
Gepaard: versregel 1 + 2, 3+ 4, enz rijmen op elkaar

Bijvoorbeeld:
Ze keek zo wonderlijk. Zo bewolkt,
alsof haar gedachten werden bevolkt
door te veel toekomst, verwarring, geluk.
Toen ging ze lezen. In Donald Duck.

Slide 3 - Slide

Eindrijm:
Gekruist: versregel 1 + 3, 2 + 4, enz rijmen op elkaar.

Bijvoorbeeld:
Ik heb een dubbeltje gevonden
in een drukke winkelstraat.
Even wist ik mij verbonden
met die domme onverlaat

Slide 4 - Slide

Eindrijm:
Omarmend: versregel 1 + 4, 2 + 3, enz rijmen op elkaar

Bijvoorbeeld:
Vergeet je niet te leven
dacht ik laatst
de tijd hield stil
een adempauze even

Slide 5 - Slide

Binnenrijm:
Alliteratie:
- woorden die met dezelfde letter beginnen.
- het moet in dezelfde versregel staan

Bijvoorbeeld:
Lekker liggen op mijn bed
met geen mens die op mij let.
Alles wat ik anders moet,
gaat vandaag niet door – net goed.

Slide 6 - Slide

Binnenrijm:
Assonantie:
- woorden hebben de dezelfde klinkerklank
- het moet in dezelfde versregel voorkomen.

Bijvoorbeeld:
Lekker liggen op mijn bed
met geen mens die op mij let.
Alles wat ik anders moet,
gaat vandaag niet door – net goed.

Slide 7 - Slide

Overige begrippen:
Enjambement: 
- De versregel gaat verder in de volgende versregel -> ze vormen samen één zin.
- Als je gaat voorlezen, stop je dus niet aan het einde van de versregel, maar lees je gelijk door naar de volgende.
- Als er geen leestekens zijn, is er niet persé een enjambement. Kijk goed of de zin verder gaat of dat het een volgende zin is.

Slide 8 - Slide



“Tekening 1 is van de hele haai
Die langs de grond leeft. Zie in dit verband
zijn daarbij aangepaste vinnenstand:
de stroomlijn van dit roofdier is zeer fraai.

Open de buik. Pas op, zijn huid is taai.
Teken een schema van de binnenkant
met alle namen bij elk ingewand.
Doe het precies, niet in een handomdraai.”

Geestdriftig snijdend ging ik, die vergat
dat zelfs een vis van minder hoge soorten
ook nog wel eens kon hebben liefgehad.





Slide 9 - Slide

Overige begrippen:
Elisie:
- lettergrepen (groepje letters) worden weggelaten -> dit maakt het voorlezen makkelijker. 
- dit zorgt ervoor dat de maat in het gedicht in tact blijft.

Slide 10 - Slide

Voorbeelden elisie:

Is het vandaag of gistren, vraagt mijn moeder,

Op ’t gras vannacht zag ik mijn ouders zitten,

‘k herkende hen eerst niet aan hun gezicht

en als je eind'lijk tijd hebt om te doen wat je graag wilt,



Slide 11 - Slide

Beeldspraak:
Beeldspraak is figuurlijke taal -> de dichter gebruikt mooiere woorden om het gedicht extra bijzonder te maken.

Als de dichter alles letterlijk zou opschrijven, dan komen gedachtes of gevoelens minder over dan de bedoeling.




Slide 12 - Slide

Vier vormen van beeldspraak:

1. vergelijk met als -> dingen/situaties worden met elkaar vergeleken met het woordje als. Beide dingen worden genoemd.

2. vergelijking zonder als -> dingen/situaties worden met elkaar vergeleken zonder het woordje als. Beide dingen worden genoemd.

Slide 13 - Slide

Tuintje
We tutten ons tuintje op          -> we maken de tuin mooi
en kammen het gras,                -> en harken het gras
make-uppen de randjes           -> maken de randjes netjes
langs het terras:
overal plantjes met lippenstiftkleuren,     -> plantjes in roze en rood
overal bloemen met bloemetjesgeuren.   -> parfum 
Daarna het heggenhaar  -> een wilde heg met uitstekende takken
weg met de heggenschaar –     
zo wordt ons tuintje een prachtig gezicht  -> vergelijking 
dat plat naar de zomer   -> de tuin ligt klaar voor de zomer
te glimlachen ligt.     -> door alles ziet de tuin er vrolijk uit

Slide 14 - Slide

3. metafoor: de dichter gebruikt een speciale omschrijving voor wat hij bedoelt. Wat hij eigenlijk bedoelt, staat er niet en daar moet je zelf achter komen.

4. personificatie: dieren, planten en dingen krijgen een eigenschap wat alleen bij mensen kan. 

Slide 15 - Slide

Wat is geen kenmerk van een modern gedicht?
A
geen eindrijm
B
normaal gebruik van leestekens
C
niet even lange versregels
D
strofen zijn niet regelmatig

Slide 16 - Quiz

Wat is geen kenmerk van een traditioneel gedicht?
A
normaal gebruik van leestekens
B
eindrijm
C
niet even lange versregels
D
strofen zijn regelmatig opgebouwd

Slide 17 - Quiz

Wat is de belangrijkste kenmerk van een sonnet?
A
eindrijm
B
normaal gebruik van leestekens
C
versregels zijn ongeveer even lang
D
14 versregels

Slide 18 - Quiz

Wat is de juiste plek voor een wending?
A
tussen versregel 4 en 5
B
tussen strofe 1 en 2
C
tussen strofe 2 en 3
D
tussen versregel 13 en 14

Slide 19 - Quiz

Welke vorm van eindrijm bestaat niet?
A
omarmend
B
omarmd
C
gepaard
D
gekruist

Slide 20 - Quiz

gepaard
gekruist
omarmend
ABAB
ABBA
AABB

Slide 21 - Drag question

Welk rijmschema past bij het volgende:
Er is in Amsterdam een vrouw beroofd:
Haar handtas in haar auto was de buit.
‘M’n tassie’, schoot het door die vrouw haar hoofd,
En smeet haar auto in z’n achteruit.
A
gekruist
B
kruisend
C
omarmend
D
gepaard

Slide 22 - Quiz

Welk rijmschema past hierbij:
Ik schoot naar binnen, want de deur stond open.
School achter het behang van opa’s honk
zo’n prachtig mozaïek? Een drilboor klonk.
Had ik maar geld. Meteen zou ik het kopen.
A
omarmd
B
gepaard
C
kruisend
D
omarmend

Slide 23 - Quiz

Wat is een vorm van alliteratie?
A
daar-waar
B
geven-slepen
C
slome-slak
D
gaas-chaos

Slide 24 - Quiz

Wat is een vorm van assonantie?
A
blijven-kijken
B
groen-gras
C
plek-leven
D
grote-kom

Slide 25 - Quiz

Zit in de volgende zinnen alliteratie?
Ik schoot naar binnen,
want de deur stond open.
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quiz

Zit in de volgende zin assonantie?
"kwam ik langs mijn geboortehuis gelopen."
A
Ja
B
Nee

Slide 27 - Quiz

Waar of niet waar?
Een enjambement zit nooit in een sonnet?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Hoe geef je aan waar een enjambement is? Bijvoorbeeld
A
tussen strofe 1 en 2
B
tussen strofe 3 en 4
C
van versregel 1 naar 2
D
van versregel 1 naar 4

Slide 29 - Quiz

Welk antwoord geeft elisie aan?
A
lekker - lui
B
'k zit te huilen
C
rode - rozen

Slide 30 - Quiz

Hoeveel vormen van beeldspraak is er?
A
3
B
5
C
2
D
4

Slide 31 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak past bij het volgende:
De zee fluisterde zachtjes
A
vergelijk met als
B
vergelijking zonder als
C
metafoor
D
personificatie

Slide 32 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak past bij het volgende:
Het leven is een zijtak van de liefde,
A
vergelijking met als
B
vergelijking zonder als
C
metafoor
D
personificatie

Slide 33 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak past bij het volgende:
De zon is door de stad gezakt
A
vergelijking met als
B
vergelijking zonder als
C
metafoor
D
personificatie

Slide 34 - Quiz