All Right Y2 - Chapter 5.2 TL

All Right Chapter 5.2 (TL)
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

All Right Chapter 5.2 (TL)

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

De toekomst: 4 manieren
1. present simple
2. present continuous
3. to be going to
4. will/shall

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Present Simple
De present simple (tegenwoordige tijd) ken je al voor feiten, gewoonten en zaken met regelmaat: 

 - I have a sister.
 - He plays tennis on Sundays.
 - We often take pictures of birds and butterflies. 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Present Simple
Je maakt de present simple door het hele werkwoord zonder 'to' te gebruiken: 
 - We go to work every day. 
 - I work as a teacher. 
 
Bij she/he/it geldt de SHIT-regel:
 - She runs 5 miles every week. 
 - The dog never goes into the water. 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Present Simple
I leave at 7 p.m.
you leave at 7 p.m.
he/she/it leaves at 7 p.m.
we leave at 7 p.m.
you leave at 7 p.m.
they leave at 7 p.m.
Denk erom: SHIT-regel! Werkwoord + s. 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Present Simple
De present simple kun je ook gebruiken voor de future (toekomst) als je spreekt over tijdschema’s, roosters en dienstregelingen(dit noemen we dan de future present simple)


- My work starts at nine o'clock.
- We stay in Paris for one more week.
- The bus leaves in 30 minutes.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

1: The trains to Brussels ___ from platform 6.
A
leave
B
leaves

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

2: When ___ the musical ___ ?
A
do __ end?
B
does __ end?

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

3: Dad ___ at the airport at 20.30.
A
arrive
B
arrives

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

4: When ___ the Valentines party ___?
A
do ___ begin
B
does ___ begin

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

5: Our holiday ___ next Monday.
A
starts
B
start

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Present Simple
Bij deze ww gebruik je vaak de future present simple:
arrive      The bus arrives in one hour.
start       The news starts in ten minutes.
close       These shops close when it gets dark.
finish     What time does your dad finish work?
open      The zoo opens at 8 o'clock. 
end         The film ends at midnight.
begin     When does the match begin?
depart   My train departs in fifteen minutes.
leave      I leave five minutes before school starts. 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Present Simple
Kort samengevat: 

Je gebruikt de future present simple als je spreekt over tijdschema's, roosters en dienstregelingen. 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Present Continuous
I am working tonight
You are working this afternoon
He/she/it is working
We are working
You are seeing your friend tomorrow
They are seeing their friends tomorrow
Vorm
Je maakt de present continuous door de juiste vorm van het werkwoord 'to be' (=zijn) + hele werkwoord (handeling) + ing.
I am (= juiste vorm van 'to be') working (= werkwoord + ing).

Slide 14 - Slide

Bij de present continuous is het vrijwel zeker dat iets gaat gebeuren.
Present Continuous
De future present continuous gebruik je voor:
1. Dingen die gepland zijn.
2. Dingen die vrijwel zeker gaan gebeuren

Voorbeeld: I'm leaving for Africa tomorrow.
Of: We're having a party this Saturday.

Slide 15 - Slide

Bij de present continuous is het vrijwel zeker dat iets gaat gebeuren.
Present Simple Future
Present Simple Continuous
I'm throwing a party tomorrow
She is going to Spain next Thursday
The train leaves at 7 o'clock
Ben arrives at the train station at 2 o'clock
The movie begins at 8 p.m.

Slide 16 - Drag question

This item has no instructions

to be going to

Slide 17 - Slide

This item has no instructions



Will      





Be going to



iets (niet) van plan (Er staat al iets vast)
 aanbieden/belofte/aankondiging/besluit

 Intentie (Er staat nog niks vast)

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Will / Shall
Wanneer gebruik je 'will'
  • voor feiten in de toekomst
  • om te voorspellen wat er zal gaan gebeuren
  • om aan te bieden iets te doen
Hoe pas je 'will' toe?
Vorm: will + het hele werkwoord (is de handeling die je wilt gaan doen)
There will be lots of sunshine tomorrow
I will carry that for you
Our guests will arrive around ten o'clock

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Will / Shall

There won't be lots of sunshine tomorrow
I won't carry that for you
Our guests won't arrive around ten o'clock
Will you help me look for my keys?
Shall I open the door for you?
Shall we bring them some chocolate?

Ontkenningen
Als je wilt zeggen dat iets NIET zo is. Dan plak je het woordje 'not' achter will. Will + not = won't. De vorm wordt dan won't + hele werkwoord (de handeling die je NIET wilt gaan doen).

(Note: will not helemaal uitgeschreven gebruik je bijna nooit)
Vraagzinnen
  • Bij vragen gebruik je het woordje 'shall' als het om 'I' (=ik) en 'we' (=wij) gaat. De formule is dan: Shall + I of we + hele werkwoord.
  • In alle andere gevallen zet je het woordje 'will' vooraan in de zin. De formule wordt dan: will + persoon + hele werkwoord.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions