1KT - Herhaling van § 2.1 en de microscoop

Biologie


De microscoop

1 / 27
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Biologie


De microscoop

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
• Je kunt de onderdelen van de microscoop benoemen.
• Je kunt de onderdelen van de microscoop op de juiste wijze gebruiken.
• Je kunt de microscoop netjes opruimen.






    Slide 2 - Slide

    Wat is een preparaat?
    A
    Het voorwerp dat je bekijkt onder de microscoop
    B
    Het voorwerpglas en dekglas onder de microscoop
    C
    Het voorwerpglas, met voorwerp en dekglas
    D
    Alle lenzen op de microscoop

    Slide 3 - Quiz

    Kijken 
    Als je met het blote oog een object of organisme niet zo goed kunt zien, kun je gebruik maken van een loep (vergrootglas) of microscoop. 

    Slide 4 - Slide

    De Microscoop
    De twee belangrijke microscopen
    1. Elektronenmicroscoop.
    2. Lichtmicroscoop.

    Op school wordt er gewerkt met een lichtmicroscoop.








    Slide 5 - Slide

    Kijken met een microscoop
    Statief en voet:  Je pakt een microscoop vast bij het statief en met de andere hand onder de voet.
    Oculair: de bovenste lens:  10x vergroten 
    Tubus: De buis waar het oculair zit. Het oculair zit los in de tubus. Houd de microscoop dus nooit ondersteboven, want dan valt het oculair eruit!

    Revolver. Dit is een draaibare schijf waarin de onderste lenzen zitten geschroefd.
    Objectieven: De onderste lenzen. Aan de meeste schoolmicroscopen zitten drie objectieven. 
    • Het kleinste objectief vergroot  4x, 
    • de middelste 10x 
    • de grootste 40x. 
    Grote schroef
    Kleine schroef

    Slide 6 - Slide

    Waar moet je een microscoop aan vasthouden?
    A
    Objectief
    B
    Oculair
    C
    Statief
    D
    Tubus

    Slide 7 - Quiz

    Door welk gedeelte van de microscoop kijk je?
    A
    diafragma
    B
    objectief
    C
    oculair
    D
    revolver

    Slide 8 - Quiz

    Kijken met een microscoop
    Tafel: Plek waarop je het preparaat neerlegt.
    Preparaat: Datgene wat je wil bekijken onder de microscoop. 
    Preparaatklemmen: Houden het preparaat vast
    grote schroef:  verandert de afstand tussen de tafel en de objectieven snel
     kleinste schroef: verandert de afstand langzaam. Hiermee kun je nauwkeurig scherpstellen.

    Lamp:  Laat licht door het preparaat heen schijnen.
    diafragma. Hiermee kun je regelen hoeveel licht er door de lenzen valt. 
    Grote schroef
    Kleine schroef

    Slide 9 - Slide

    Waarvoor gebruik je de kleine schroef van een microscoop?
    A
    Hiermee beweeg je de tafel omhoog en omlaag
    B
    Hiermee kun je nauwkeurig scherpstellen
    C
    Hiermee zet je het preparaat vast
    D
    Hiermee regel je de hoeveelheid licht

    Slide 10 - Quiz

    Preparaat

    Slide 11 - Slide

    Een preparaat leg je tussen de preparaatklemmen op de tafel van de microscoop.

    Slide 12 - Slide

    objectief 4x, 10x, 40x
    oculair 10x

    Slide 13 - Slide

    Het objectief
    heeft een vergroting van 4x
    wat is de totale vergroting bij een oculair van 10x
    A
    10x
    B
    4x
    C
    40x
    D
    400x

    Slide 14 - Quiz

    Vergroting
    Als je een preparaat bekijkt, begin je altijd scherp te stellen bij de kleinste vergroting: 4x
     Je kunt dan gemakkelijk het voorwerp in het preparaat vinden. Bovendien is dan de kans klein, dat het objectief tegen het preparaat aan komt.

    Slide 15 - Slide

    Als je een preparaat bekijkt, gebruik je dan het grootste objectief eerst?
    A
    juist
    B
    onjuist

    Slide 16 - Quiz

    oculair
    statief
    tafel
    tubus
    voet
    lamp

    Slide 17 - Drag question

    Wat is een orgaan?
    A
    een deel van je lichaam met een eigen taak
    B
    een functie in het lichaam
    C
    een speciaal weefsel
    D
    een groep organen die samen een functie hebben

    Slide 18 - Quiz

    Wat is geen orgaan?
    A
    Long
    B
    Hersens
    C
    Voet
    D
    Dikke darm

    Slide 19 - Quiz

    Is dit een orgaan?
    A
    Ja!
    B
    Nee!

    Slide 20 - Quiz

    Dit is een orgaan van de mens.
    Tot welk orgaanstelsel behoort dit orgaan?
    A
    Tot het ademhalingsstelsel
    B
    Tot het bloedvatenstelsel
    C
    Tot het verteringsstelsel
    D
    Tot het zenuwstelsel

    Slide 21 - Quiz

    Is dit een orgaan?
    A
    Ja!
    B
    Nee!

    Slide 22 - Quiz

    Je borstkas geeft bescherming aan een aantal organen. Welke organen?
    A
    Dikke en dunne darm
    B
    De lever en de maag
    C
    Longen en hart
    D
    De hersenen

    Slide 23 - Quiz

    Een weefsel is ...
    A
    Een cel met een bepaalde vorm en functie
    B
    Een groep cellen met dezelfde vorm en functie
    C
    Alle cellen uit een orgaan
    D
    Een groep organen met dezelfde functie

    Slide 24 - Quiz

    Hoeveel weefsels zie je hier?
    A
    1
    B
    2
    C
    3
    D
    Géén weefsel

    Slide 25 - Quiz

    In welke tekening is weefsel weergegeven?
    A
    In tekening 1.
    B
    In tekening 2
    C
    In tekening 3
    D
    In tekening 4

    Slide 26 - Quiz

    Wat voor weefsel is dit?
    A
    kraakbeenweefsel
    B
    huidweefsel
    C
    botweefsel
    D
    spierweefsel

    Slide 27 - Quiz