Les 05 - Actief en passief en soorten werkwoorden

Actief en passief taalgebruik 
en soorten werkwoorden

Grammatica woordsoorten
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

Actief en passief taalgebruik 
en soorten werkwoorden

Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- het verschil tussen actief en passief taalgebruik te herkennen; 
- werkwoorden te benoemen. 

Slide 2 - Slide

Lezen
Zijn jullie al begonnen met het lezen van een geschikt boek? 
Zorg ervoor dat je hier in elk geval snel aan begint!

Slide 3 - Slide

Nakijken huiswerk
We kijken naar de antwoorden van opdracht 1 tot en met 3 op pagina 82. 

Slide 4 - Slide

Antwoorden opdracht 1
a. is, bezorgd (voltooid deelwoord)
b. wil, gaan (infinitief), lezen (infinitief)
c. is, verschenen (voltooid deelwoord)
d. bevolken, worden, geterroriseerd (voltooid deelwoord)
e. zijn
f. lezend (onvoltooid deelwoord), leer
g. zijn, betwijfelen
h. rekenen
N.B. Alle werkwoorden die niet expliciet worden benoemd zijn persoonsvormen

Slide 5 - Slide

Aanpak bij opdracht 2
Stel jezelf de volgende vragen: 
- Staat er in deze zin een voltooid deelwoord? 
- In welke tijd staat de persoonsvorm? 
- Staat er een vorm van het werkwoord 'zullen' in de zin?

Slide 6 - Slide

Antwoorden opdracht 2
a. voltooid tegenwoordige tijd
b. onvoltooid tegenwoordige tijd
c. onvoltooid verleden toekomende tijd
d. voltooid verleden tijd
e. onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
f. onvoltooid verleden toekomende tijd
g. onvoltooid verleden tijd
h. onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd 

Slide 7 - Slide

Opdracht 3
Aantonende wijs is een 'gewone' zin; 
Gebiedende wijs schrijven we als de ik-vorm in de tegenwoordige tijd; 
Aanvoegende wijs schrijven we als het hele werkwoord -n.

Slide 8 - Slide

Opdracht 3
Aantonende wijs is een 'gewone' zin; 
Gebiedende wijs schrijven we als de ik-vorm in de tegenwoordige tijd; 
Aanvoegende wijs schrijven we als het hele werkwoord -n.
a. gebiedende wijs
b. aanvoegende wijs
c. gebiedende wijs
d. aantonende wijs

Slide 9 - Slide

Actief of passief?
Als het onderwerp in de zin de handeling uitvoert, staat de zin in de bedrijvende of de actieve vorm. 
De glazenwasser wast de ruiten.

De ruiten worden door de glazenwasser gewassen. 
Als het onderwerp in de zin de handeling ondergaat, staat de zin in de lijdende of de passieve vorm. 

Slide 10 - Slide

Hoe zetten we de zin om?






Let goed op dat de persoonsvorm in dezelfde tijd blijft staan!
Lijdende vorm
Bedrijvende vorm
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling met door
(hoeft er niet per se te zijn) 
Onderwerp
Zijn of worden als hulpwerkwoord
Altijd een voltooid deelwoord

Slide 11 - Slide

Zet de volgende zinnen om
Onderstaande zinnen staan in de lijdende of de bedrijvende vorm. Bepaal eerst in welke vorm ze staan en zet ze vervolgens in de andere vorm. 

De prachtige villa met uitzicht over het strand is vorige week al verkocht. 

Robin van Persie heeft nog steeds de meeste doelpunten voor het Nederlands Elftal gescoord. 

Slide 12 - Slide

Soorten werkwoorden
Bij het redekundig ontleden benoemen we alle werkwoorden als onderdeel van het gezegde. Bij taalkundig ontleden benoemen we ze naar de functie die ze in de zin hebben. 

We onderscheiden zelfstandige werkwoorden, hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden. 

Slide 13 - Slide

Het belangrijkste werkwoord in de zin
In enkelvoudige zinnen is er altijd één werkwoord dat het belangrijkst is. Dit is het werkwoord dat de zin 'betekenis' geeft. 

Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, vinden we het belangrijkste werkwoord door de persoonsvorm weg te strepen en met de overige werkwoorden een goede zin te maken. Dit doen we tot er nog maar één werkwoord over is. 

Slide 14 - Slide

Voorbeeld
Hij zou anders gekozen moeten hebben. 

Slide 15 - Slide

Voorbeeld
Hij zou anders gekozen moeten hebben. 
Hij moest anders gekozen hebben. 

Slide 16 - Slide

Voorbeeld
Hij zou anders gekozen moeten hebben. 
Hij moest anders gekozen hebben. 
Hij had anders gekozen. 

Slide 17 - Slide

Voorbeeld
Hij zou anders gekozen moeten hebben. 
Hij moest anders gekozen hebben. 
Hij had anders gekozen. 
Hij koos anders. 


Slide 18 - Slide

Voorbeeld
Hij zou anders gekozen moeten hebben. 
Hij moest anders gekozen hebben. 
Hij had anders gekozen. 
Hij koos anders. 

Koos is het laatste werkwoord dat overblijft; dit komt van het werkwoord gekozen in de oorspronkelijke zin. Dit is het belangrijkste werkwoord.

Slide 19 - Slide

Benoemen werkwoorden
Alle werkwoorden die niet het belangrijkste werkwoord in de zin zijn, noemen we hulpwerkwoorden. 

Als het belangrijkste werkwoord een vorm van zijn, worden, schijnen, blijven, blijken, lijken, dunken, heten of voorkomen is, dan noemen we het een koppelwerkwoord.

In alle andere gevallen is het belangrijkste werkwoord in de zin een zelfstandig werkwoord.  

Slide 20 - Slide

Aan de slag
Werk nu in alle rust aan opdracht 4 tot en met 9 op pagina 82 en 83. 

Slide 21 - Slide