At the end of the lesson, you will have better knowledge about:
the future tense and demonstrative pronouns
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Explanation
Wat betekent future? Toekomende tijd
Wanneer gebruik je to be going to? Als je plannen bespreekt die je al hebt gemaakt.
Hoe vorm je to be going to? (positive sentence)
To be I am, You are, He/she/it/ Jane is, We are, They are, Jane and Mike are
going to
Infinitive (hele werkwoord)
Slide 6 - Slide
Explanation
Voorbeelden:
Mark isgoing tocall you later.
They are going to play football on Sunday.
I'mgoing tocook dinner tonight.
It'sgoing tobe very busy tomorrow.
Slide 7 - Slide
Explanation
Hoe vorm je to be going to? (negative sentence)
To be I am, You are, He/she/it/ Jane is, We are, They are, Jane and Mike are
not
going to
Infinitive (hele werkwoord)
Slide 8 - Slide
Explanation
Voorbeelden:
Mark isnotgoing tocall you later.
They are notgoing to play football on Sunday.
I'mnotgoing tocook dinner tonight.
It'snot going tobe very busy tomorrow.
Slide 9 - Slide
Explanation
Hoe vorm je to be going to? (vraag zin)
Vorm van to be aan het begin van de zin: I am, You are, He/she/it/ Jane is, We are, They are, Jane and Mike are
onderwerp (we, they, Jane)
going to
hele werkwoord
rest van de zin
Slide 10 - Slide
Explanation
Voorbeelden:
They aregoing toflyto London next month.
Are they going tofly to London next month?
She isgoing towork tomorrow.
Is she going towork tomorrow?
Slide 11 - Slide
Explanation
Signaalwoorden (signal words)
Later, on Sunday, tonight, next year, datums in het toekomst
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Dichtbij of ver weg?
Hoe kun je erachter komen of iets dichtbij of ver(der) weg staat? Soms staan er in een zin signaalwoorden. Deze woorden kunnen je belangrijke informatie geven die je hierbij kunnen helpen. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende signaalwoorden: