Chapitre 4 2 VWO herh. Chapitre 1 & 2

Chapitre 4 2 VWO herh. Chapitre 1 & 2






Montaigu, Jura,  France
1 / 42
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 65 min

Items in this lesson

Chapitre 4 2 VWO herh. Chapitre 1 & 2






Montaigu, Jura,  France

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

le temps, la date, l'heure
Quel temps fait-il?
Quelle est la date?
Quelle heure est-il?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Les objectifs
Ik kan de werkwoorden op -er vervoegen in de présent.
Ik kan een werkwoord vervoegen in de passé composé. 



Ik kan iemand beschrijven. 
Ik kan het juiste bezittelijk voornaamwoord gebruiken. 
 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Les devoirs
Faites: exercice 1 à 6 Chapitre 4
Révisez: Chapitre 2

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Werkwoorden op -er PARLER
1. -er weghalen 2. uitgang erbij

Je parle
Tu parles
Il Elle On parle
Nous parlons
Vous parlez
Ils Elles parlent



Bij je een e
Bij tu es
Bij il elle on een e
Bij nous ons
Bij vous ez
Bij ils elles ent

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Passé composé
J' (ik)
ai
dansé
Tu (jij)
as
dansé
Il/elle/on (hij/zij/wij)
a
dansé
nous (wij)
avons
dansé
Vous (jullie/u)
avez
dansé
Ils/elles (zij)
ont
dansé
Persoonlijk vnw + avoir + volt. dw
Voltooide tijd: passé composé 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord aimer.
Je/j'
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
avons
avez
ont
as
a
ai

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

De passé composé gebruik ik om ...
A
iets over het nu te vertellen
B
iets over het verleden te vertellen
C
iets over de toekomst te vertellen
D
???

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden maak je door:
A
stam van het werkwoord (= -er) + é
B
werkwoord vervoegen in de présent
C
stam van het werkwoord (=-er) + t
D
volt dw bestaat niet in het Frans

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

tu - parler

passé composé
A
tu as parlé
B
tu avoir parlé
C
tu parles
D
tu parle

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Hij heeft gezongen (in de passé composé)
A
Il a chanté
B
Elle a chanté
C
Il avons chanté
D
Il a chante

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Passé composé: wij zijn geweest
nous + être
A
nous sommes été
B
nous avons été
C
nous été
D
nous sommes

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Vous (manger, passé composé)
A
vous mangez
B
vous avez mangé
C
vous êtes mangé
D
vous mangons

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Passé composé: Jeanne (gagner)
A
gagné
B
a gagné
C
a gagner
D
gagne

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

ils - travailler

passé composé
A
ils a travaillé
B
ils avons travaillé
C
ils ont travaillé
D
ils ai travaillé

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

nous + regarder + passé composé

=
A
regardons
B
avons regardé
C
avons
D
avons regardons

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Dit heb ik deze les geleerd...

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Les devoirs
Faites: exercice 1 à 12 Chapitre 4
Révisez: Chapitre 3

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Tout compris?
Ik kan werkwoorden op -er vervoegen in de présent. 
Ik kan een werkwoord vervoegen in de passé composé.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Qui est-ce?
Il Elle a les cheveux noirs, blonds, gris, roux.
Il Elle a les yeux bleus, verts.
Il Elle porte des lunettes,
un cha
peau, une casquette
un pull jaune, une cravate
noire.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Regarde dans ta  "chemise", derrière la feuille verte!

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Video

This item has no instructions

Attention!
* mijn vriendin -> ma amie v (klinkerbotsing) -> mon amie

* jouw school -> ta école (klinkerbotsing) -> ton école 

* zijn / haar verhaal -> sa histoire v (stomme 'h') -> son histoire 

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Slide 25 - Video

This item has no instructions

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) oncle
A
leur
B
tes
C
son
D
ses

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) oncles
A
leur
B
tes
C
leurs
D
ses

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (uw) mère
A
nos
B
votre
C
notre
D
ta

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (onze) mère
A
nos
B
notre
C
votre
D
vos

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (hun) oncles
A
leur
B
leurs

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (mijn) amie v
A
ma
B
mon
C
ta
D
ton

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) école v
A
sa
B
son
C
mon
D
ma

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (mijn) tante
A
ma
B
ta
C
mon
D
son

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (jouw) mère
A
ton
B
ta
C
son
D
sa

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) père
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (jouw) oncle
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord. Let op enkelvoud of meervoud!

_________ (jouw) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) soeurs
A
sa
B
ton
C
son
D
ses

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) frères
A
sa
B
ton
C
ses
D
son

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

ik kan het bezittelijk
voornaamwoord
gebruiken
A
🥰
B
🙂
C
🤔

Slide 41 - Quiz

grammaire 'het bezittelijk voornaamwoord' | bron H page 126
La francophonie
timer
10:00

Slide 42 - Slide

This item has no instructions