D2BTh6 B3c: OUD OUD ANTW Kruisingsschema's lln

D2B Erfelijkheid en evolutie EXTRA
Basisstof voor 2MH - Kruisingsschema's
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

D2B Erfelijkheid en evolutie EXTRA
Basisstof voor 2MH - Kruisingsschema's
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 

Slide 1 - Slide


Je kunt uitleggen wat deze
begrippen inhouden
46 chromosomen  
23 paar chromosomen 
DNA                             - Gen 
Genotype                     - Fenotype
Lichaamscel                 - Geslachtscel
Zygote
Homozygoot                 - Heterozygoot
Dominant                      - recessief
X-chromosoom             -  Y-chromosoom
Symbool Meisje            - Jongen 
Noteren homozygoot    - heterozygoot

Welke genotypen zijn mogelijk met A en a? 
Welk fenotype zie je bij een heterozygote eigenschap?

Slide 2 - Slide

Leerdoel

Je kunt een kruisingsschema maken.
Je doet dit altijd op dezelfde wijze!

Je trekt conclusies m.b.t.:

- het genotype
- het fenotype
- de dominante- en recessieve 
  eigenschappen


Slide 3 - Slide

kruisingsschema's maken

Slide 4 - Slide

Antwoorden
De antwoorden vind je op de slide na de opdracht.

Slide 5 - Slide

Voorkennis: Kruisingsschema's
a) Wat is het genotype van een organisme dat heterozygoot is voor een eigenschap?
b) Welk genotype heeft een organisme als dat organisme homozygoot is voor een dominante
      eigenschap?
c) Welk genotype heeft een organisme als dat organisme homozygoot is voor een recessieve
      eigenschap?
d) Welk genotype laat in het fenotype de recessieve eigenschap zien?
e) Welk genotype laat of welke genotypen laten in het fenotype de dominante eigenschap zien?
f)  Een heterozygote smiley heeft een kuiltje in de kin. Is een kuiltje in de kin hebben, een 
     dominante of een recessieve eigenschap?
g) Een homozygote smiley heeft krullend haar. Weet je dan dat krullend haar een dominante
      eigenschap is? (Leg uit)

Slide 6 - Slide

Voorkennis: Kruisingsschema's
a) Wat is het genotype van een organisme dat heterozygoot is voor een eigenschap?                                                              Aa
b) Welk genotype heeft een organisme als dat organisme homozygoot is voor een dominante  eigenschap?               AA
c) Welk genotype heeft een organisme als dat organisme homozygoot is voor een recessieve  eigenschap?                aa
d) Welk genotype laat in het fenotype de recessieve eigenschap zien?                                                                                              aa
e) Welk genotype laat of welke genotypen laten in het fenotype de dominante eigenschap zien?                                        Aa en AA
f)  Een heterozygote smiley heeft een kuiltje in de kin. Is een kuiltje in de kin hebben, 
      een dominante of een recessieve eigenschap? (Leg uit)
                                                                                                                   Dominant want heterozygoot is Aa en in het fenotype zie je de 1e letter
g) Een homozygote smiley heeft krullend haar. Weet je dan dat krullend haar een dominante
      eigenschap is? (Leg uit)
                                                                                                                    Homozygoot kan AA  of aa zijn. In het fenotype zie je de 1e letter                                                                                                                                       Je kunt dus de A  of de  a zien..... Je weet niet of krullend haar dominant is

Slide 7 - Slide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 1

Het gen voor een normale sinaasappel is dominant over het gen voor navelsinaasappel

a. Een sinaasappel heeft genotype Bb. Is het dan een normale sinaasappel of een navelsinaasappel?

b. Geef het genotype van een navelsinaasappel

c. Een homozygote gewone sinaasappel wordt gekruist met een navelsinaasappel. 
    Hoe zien de genotypen van de nakomelingen er uit?

d. Je gaat de nakomelingen onderling weer kruisen.
     Hoeveel % van de nakomelingen zijn gewone sinaasappelen?

Slide 8 - Slide


Opdracht 1
Sinaasappel
BB : Bb : bb
-     :  4   :   -
100 % kans op normale sinaasappels (Bb)
Teken de eicellen en de zaadcellen - met zweepstaart (kies zelf)
Teken de eicellen en de zaadcellen - met zweepstaart (kies zelf)

Slide 9 - Slide

Opdracht 1
Sinaasappel
BB : Bb : bb
-     :  3   :   1
75 % kans op normale sinaasappels (Bb)
25 % kans op navelsinaasappels (bb)
Teken de eicellen en de zaadcellen - met zweepstaart (kies zelf)
Teken de eicellen en de zaadcellen - met zweepstaart (kies zelf)

Slide 10 - Slide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 2
Het gen voor de paarse bloemen is Dominant over het gen voor witte bloemen.

Een tuinder kruist paarse bloemen die homozygoot zijn voor de bloemkleur met witte bloemen. 
Gebruik de letter R en r.

a. Wat zijn de genotypen van de ouders?

b. Maak een kruisingsschema

c. Wat is het genotype van F1?

d. Hoeveel procent is er aanwezig van dit genotype?

e. Wat is het fenotype (Welke kleur heeft de bloem)?

Slide 11 - Slide

Opdracht 2

Bloemen
RR : Rr : rr
-     :  4   :   -
100 % kans een paarse bloem  (Rr)

Teken de eicellen en de zaadcellen - met zweepstaart (kies zelf)
Teken de eicellen en de zaadcellen - met zweepstaart (kies zelf)

Slide 12 - Slide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 3
Bij cavia’s is het gen voor zwarte vacht dominant over het gen voor witte vacht.

Een witte cavia paart met een zwarte heterozygote cavia.

a. Schrijf de genotypen van de ouders op

b. Maak een kruisingsschema.

c. Hoeveel % van de kinderen is wit?

d. Hoeveel % is homozygoot?

Slide 13 - Slide

KK : Kk : kk
-     :  2   :   2
50 % kans op een zwarte cavia (Kk)
50 % kans op een witte cavia (kk)
kk
Teken de eicellen en de zaadcellen - met zweepstaart (kies zelf)
Teken de eicellen en de zaadcellen - met zweepstaart (kies zelf)

Slide 14 - Slide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 4
De voorbeelden over de oogkleur van de mens zijn een versimpeling, omdat daar
meer genen bij betrokken zijn dan alleen het gen voor bruine of blauwe ogen.
Blauw/bruin is wel de basis voor de oogkleur. Andere genen beïnvloeden die kleuren in de richtingen goudbruin, groen, grijs violet. We beperken ons echter tot bruin/blauw.
Bij de mens is de bruine oogkleur Dominant (B) over b (blauwe oogkleur). 

Een man met bruine ogen met genotype BB krijgt kinderen met een vrouw die blauwe ogen heeft. 

a) Maak het kruisingsschema. 
b. Welke oogkleur(en) zullen hun kinderen hebben?

Slide 15 - Slide

                4b.   Alle nakomelingen hebben bruine ogen (Bb)
4a
BB : Bb : bb
-     :  4   :   -
100 % kans op bruine ogen (Bb)

Slide 16 - Slide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 5

Een man met blauwe ogen krijgt met zijn vriendin die bruine ogen en genotype Bb heeft, kinderen. 

a. Maak het kruisingsschema. 

b. Welke kleur(en) ogen zullen die kinderen hebben?

Slide 17 - Slide

BB : Bb : bb
-     :  2   :   2
50 % kans op bruine- en 50 % kans op blauwe ogen

Slide 18 - Slide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 6
Bij runderen is het gen voor zwarte haarkleur Dominant over het gen voor rode haarkleur. Gebruik de letters A en a.
Een zwartharige koe die homozygoot is voor de haarkleur, wordt gekruist met een rood harige stier.
a) Maak het kruisingsschema
b) Wat is het genotype van F1?

Een F1 koe wordt bevrucht door een F1 stier

c) Maak het kruisingsschema
d) Hoeveel % zwartharige nakomelingen zijn er?
e) Hoeveel % nakomelingen hebben het genotype Aa
f) Wat is de kleur van de nakomeling die het genotype Aa heeft?
g) Wat is het fenotype (wat is de kleur) van het rund met het genotype aa?

Slide 19 - Slide

Opdracht 6
AA : Aa : aa
 1    :  2   :   1
75 % kans op een zwartharige koe (AA en Aa)
25 % kans op een roodharige koe (aa)
Teken de eicellen en de zaadcellen - met zweepstaart (kies zelf)
Teken de eicellen en de zaadcellen - met zweepstaart (kies zelf)

Slide 20 - Slide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 7
In de meeste kruisingen is het genotype gegeven. 
In de volgende gevallen is dat niet zo en moet je 'terug redeneren'.

Een man en een vrouw die beide bruine ogen hebben krijgen kinderen met blauwe ogen (gebruik de letters A en a).

a. Maak een kruisingsschema en leg uit hoe bovenstaande kan. 
b. Hoe groot is de kans dat een kind van deze ouders bruine ogen heeft?

Slide 21 - Slide

BB : Bb : bb
1     :  2   :   1
75 % kans op bruine ogen (1 xBB + 2 x Bb)
25 % kans op blauwe ogen (bb)
foutje :)
Dit moet BB zijn!

Slide 22 - Slide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 8
Het gen voor doornloosheid bij rozen is recessief.

Na een kruising (P = ouders) van 2 rozen hebben alle rozen doorns.
Als deze rozen (kinderen F1 ) onderling weer gekruist worden blijken er echter doornloze rozen te ontstaan.

a. Wat moet het genotype van de ouders zijn?

b. Hoeveel % rozen met doornen verwacht je?

Slide 23 - Slide

DD : Dd : dd
2     :  2    :   -
100 % kans op rozen met doornen (DD en Dd)


Teken de eicellen en de zaadcellen - met zweepstaart (kies zelf)
Teken de eicellen en de zaadcellen - met zweepstaart (kies zelf)

Slide 24 - Slide

Teken de eicellen en de zaadcellen - met zweepstaart (kies zelf)

Slide 25 - Slide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 9

Een paartje konijnen krijgen 33 jongen, van deze jongen heeft 25 % hangoren en de rest heeft rechte oren. Het mannetjes konijn is heterozygoot en heeft rechte oren.

a. Is het gen voor hangoren of voor rechte oren dominant?

b. Wat is het genotype van het vrouwtjes konijn?

Slide 26 - Slide

RR : Rr : rr
 1     :  2   :   1
75 % kans op rechte oren (RR en Rr) 
25 % kans op hangoren (rr)

Slide 27 - Slide

Oefenen: Kruisingsschema nr. 10
Waar of Niet waar
Van een man en vrouw is alleen het fenotype bekend. De man heeft bruine ogen en de vrouw heeft blauwe ogen Om antwoord te kunnen geven maak je eerst kruisingsschema’s. 
Je gaat niet gokken! Laat je antwoord d.m.v in de kruisingsschema's!

a. de nakomelingen met bruine ogen zijn altijd heterozygoot voor deze eigenschap
b. de nakomelingen met blauwe ogen zijn altijd heterozygoot voor deze eigenschap
c. Uit deze kruising kunnen homozygote nakomelingen met bruine ogen ontstaan
d. Uit deze kruising kunnen homozygote nakomelingen met blauwe ogen ontstaan

Slide 28 - Slide

BB : Bb : bb
 -     :  4   :   -
100 % kans op een bruinogige nakomeling (Bb)

BB : Bb : bb
 -     :  2   :   2
50 % kans op een bruinogige nakomeling (Bb)
50 % kans op een blauwogige nakomeling (bb)

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Kruisingsschema oef 12
Een mannetjes konijn met blauwe ogen kruist met een heterozygoot konijn met bruine ogen. 


Maak het Kruisingsschema. Gebruik de letter A en a 
ALLE STAPPEN ZIJN TE ZIEN! 
Trek de conclusies.

Slide 31 - Slide

2/4 Aa 
50% Aa : Genotype heterozygoot - 
Bij 50% van de nakomelingen zie je de dominante eigenschap 
Fenotype: je ziet A dus bruine ogen

1
2/4 aa
50% aa: Genotype homozygoot - 
Bij 50% van de nakomelingen zie je de recessieve eigenschap 
Fenotype: je ziet a dus blauwe ogen
2
Verhouding genotype:
AA :  Aa :  aa
 -    :   2   :  2
50 % genotype Aa en 50 % genotype aa
3
Herhaling
Antwoord: Kruisingsschema oef 12

Slide 32 - Slide

Kruisingsschema oef 13
Opdracht A:

Gebruik de letters A en a.
Een heterozygote fruitvlieg met een zwart lichaam wordt gekruist met een fruitvlieg met een grijs lichaam.  

Maak een kruisingsschema zoals je dat geleerd hebt. 
Geef de verhoudingen van F1 aan en trek conclusies.

(Het antwoord vind je op de volgende slide)

Slide 33 - Slide

Antwoord oef 13
Genotypen:   Aa   x   aa 
Geslachtscellen:  A    a       x     a    a    
                                    (Teken deze als eicel/zaadcel)

F1        A         a
a         Aa        aa
a         Aa        aa


Conclusies
Verhouding genotypen : AA : Aa : aa
                                                -    :  2  :  2
50 % Aa heterozygoot, je ziet in het fenotype de dominante eigenschap : Zwart (eerste letter A)
50 % aa homozygoot, je ziet in het fenotype de dominante eigenschap : Grijs (eerste letter a)

Slide 34 - Slide

Leerdoel

Je kunt een kruisingsschema maken.
Je doet dit altijd op dezelfde wijze!

Je trekt conclusies m.b.t.:

- het genotype
- het fenotype
- de dominante- en recessieve 
  eigenschappen


Slide 35 - Slide