Les 5 (21 september 2024) DRAFT

L5 Wat doen we vandaag? 

1. Hoe ging het huiswerk?

2. Herhaling Cursus 5, §7  (Lijdend voorwerp) en herhaling §1 persoonsvorm, werkwoordelijke gezegde.  

3. Huiswerk voor komende week 

4. Inloginstructies diataal

Laatste helft van de les: 
Zelf doen:  Diataal: Diatekst toets. 

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecondary EducationAge 12

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

L5 Wat doen we vandaag? 

1. Hoe ging het huiswerk?

2. Herhaling Cursus 5, §7  (Lijdend voorwerp) en herhaling §1 persoonsvorm, werkwoordelijke gezegde.  

3. Huiswerk voor komende week 

4. Inloginstructies diataal

Laatste helft van de les: 
Zelf doen:  Diataal: Diatekst toets. 

Slide 1 - Slide

Hoe ging het met huiswerk maken?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Hoe lang duurde het huiswerk maken ongeveer?
minder dan 1.5 uur
meer dan 1.5 uur

Slide 3 - Poll

Diataal toets: diatekst
- Ga naar www.diatoetsen.nl/login. Vul je gebruikersnaam in en je wachtwoord in - zie blad van diataal.
- Er staan 1 toets klaar: Diatekst (Begrijpend lezen)
- Start met de toets. 

Probeer de toets helemaal af te maken. Heb je geen tijd? Stop de toets dan: je kunt het een andere keer afmaken. 

Slide 4 - Slide

Wat is de persoonsvorm ook alweer?

- De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
- (Bijna) Elke zin heeft een persoonsvorm.
- Elke zin heeft maar één persoonsvorm (behalve samengestelde zinnen!)  
-  Staat er maar één werkwoord in de zin? Dan is dat automatisch de persoonsvorm.
-  Als je er een vraagzin van maakt, komt de persoonsvorm vooraan. Door de zin van tijd of getal te veranderen kan je de persoonsvorm vinden. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm. 

Slide 5 - Slide

Hoe maak je zinsdelen?
Doe de zinsdeelproef: Probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten.
Kijk welke woorden altijd naast elkaar blijven staan als je de zin verandert.

- Na het zesde lesuur / mogen / de leerlingen / naar huis.
- De leerlingen / mogen / na het zesde lesuur / naar huis. 
- Naar huis / mogen / de leerlingen / na het zesde lesuur. 
- Naar / mogen / de leerlingen / huis / na het zesde lesuur.
- na het / mogen / de leerlingen / naar huis / zesde lesuur.

Slide 6 - Slide

Wat is de persoonvorm? "Mijn moeder doet elke woensdag boodschappen op de markt."

Slide 7 - Open question

Wat is de persoonvorm? "Op zondag ga ik altijd een heel eind wandelen met mijn hond."

Slide 8 - Open question

Werkwoordelijk gezegde (wg)
  • Alle werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijk gezegde (wg). 
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of wat het onderwerp ‘overkomt’.
  • Soms bevat het werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord (de persoonsvorm), soms zijn het er meer. 

  • Bij scheidbare werkwoorden horen alle stukjes van het werkwoord bij het werkwoordelijk gezegde.
    Bijvoorbeeld:
    – Thomas zet samen met Sofia de tent  op.
       pv = zet, wg = zet op (want het hele werkwoord is ‘opzetten’)

Slide 9 - Slide

Morgen ga ik fietsen naar school.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ga
B
ga fietsen
C
fietsen

Slide 10 - Quiz

De groene kat is over straat gelopen.

wat is WWG ?
A
is
B
gelopen
C
is gelopen

Slide 11 - Quiz

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren zijn pap niet gegeten.
A
hij heeft
B
heeft
C
heeft gegeten
D
heeft zijn pap gegeten

Slide 12 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde?

Wie was er vanmiddag aan het spelen?
A
wie
B
was
C
was spelen
D
was aan het spelen

Slide 13 - Quiz

werkwoordelijk gezegde?
Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.
A
wil
B
wil schilderen
C
wil opnieuw schilderen
D
schilderen

Slide 14 - Quiz

Zelfevaluatie:
"Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden"
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel
-110

Slide 15 - Poll

Het lijdend voorwerp (zinsdeel)
Hoe vind je het lv (lijdend voorwerp) in de zin?
> Zoek de pv (persoonsvorm)
> Zoek het wg (werkwoordelijk gezegde) 
> Zoek het ow (onderwerp)

Vraag: Wie/wat + wg + ow = lijdend voorwerp

Slide 16 - Slide

Wat is het lv in deze zin?

Binnen twee tellen stond hij het hele verhaal te vertellen

Slide 17 - Open question

Wat is het lv in deze zin?

We gaan in de klas het interview bekijken.

Slide 18 - Open question

Ze lusten graag plakton, krill en kleine visjes.

In deze zin zit GEEN lijdend voorwerp.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Lesafsluiting
Volgende week weer een online les. 

▪ Cursus 5 Grammatica   
§5 wwg maken opdracht 2 en 3  
  
▪ Cursus 1 meer dan lezen - voorbereiden op volgende les: §4 lees de theorie door en tekst 1-5 (blz 24-25)  
  
  

Slide 20 - Slide

Antwoorden huiswerkopdracht
Cursus 1 Meer dan lezen   
▪ §3 Tekstdoelen en tekstsoorten:  Opdracht 1

a filmtip – activeren
b gebruiksaanwijzing– instrueren
c montagehandleiding – instrueren 
d nieuwsbericht – informeren
e raadsel – amuseren
f supermarktfolder – activeren 
g tekst over de voordelen van groene stroom – overtuigen
h uitnodiging – activeren

Slide 21 - Slide

Antwoorden huiswerkopdracht
Cursus 1 (Meer dan lezen) opdracht 4:  

1 a nors – onaardig                                   tegenstelling
b aanvankelijk – in het begin                synoniem
c zoetwaren – suikerrijk voedsel          voorbeeld(en)
d hint – tip                                                  synoniem
e beheerst – kalm                                     tegenstelling
f robotisering – werkovername door apparaten               bekend woorddeel



Slide 22 - Slide

Antwoorden huiswerkopdracht
Cursus 1 (Meer dan lezen) opdracht 5:  

- onwaarschijnlijk (tekst 2, al. 1) – haast niet mogelijk – bekend woorddeel 
- componisten (tekst 2, al. 1) – schrijvers van muziekstukken – voorbeelden 
- beklemtonen (tekst 2, al. 2) – met nadruk zeggen – bekend woorddeel 
- functioneren (tekst 2, al. 3) – werken – synoniem
- aantonen (tekst 3, al. 1) – bewijzen – bekend woorddeel 
- onaangename (tekst 3, al. 2) – vieze – tegenstelling

2 Stimuleren betekent: prikkelen; actief maken

Slide 23 - Slide

Antwoorden huiswerkopdracht
Cursus 5 Grammatica §3 Onderwerp: Opdracht 2.1, 2.2, 2.3 (getalsproef toepassen)
PV is onderstreept.
OW is vet gedrukt. 

 a De vele beterschapskaarten / hebben / Ingela / verrast.
b Aanstaande zaterdag / zullen / we / de buren / wegbrengen / naar het vliegveld.
c De onrijpe kersen / worden / door de plukkers / apart / gehouden.
d Op het strand / zien / de badgasten / meerdere strandwachten / rondlopen.
e Hoeveel pakketjes / vervoert / de chauffeur van deze bus / op een dag?
f In Rotterdam / heeft / de politie / onlangs / een drugslab / ontmanteld.




Slide 24 - Slide

Antwoorden huiswerkopdracht
Cursus 5 Grammatica  §3 Onderwerp: Opdracht 1.1, 1.2, 1.3. (stel vraag wie/wat + PV?
PV is onderstreept.
OW is vet gedrukt. 

a ’s Avonds / zie / je / op de kermis / veel verliefde stelletjes.
b Op zon- en feestdagen / zal / de nieuwe eigenaar / zijn café / sluiten.
c Volgens mij / heeft / de bakker / heerlijke truffels / gemaakt.
d Om 7 uur ’s morgens / behandelt / de fysiotherapeut / zijn eerste patiënt.
e Dit tuincentrum / heeft / vierkante parasols / in de aanbieding.
f Op de bodem van de fontein / liggen / duizenden muntjes.

Slide 25 - Slide

Antwoorden huiswerkopdracht
Cursus 1 Meer dan lezen   
▪ §3 Tekstdoelen en tekstsoorten: Opdracht 2

infrastructuur (tekst 1) – alles wat hoort bij verbindingen tussen plaatsen
voorzieningen (tekst 1) – zaken die nodig/nuttig zijn
realiseren (tekst 1) – verwerkelijken; maken
hanenpoten (tekst 5) – lelijk geschreven letters
ontcijferen (tekst 5) – achterhalen wat er staat
bevoegd zijn (tekst 5) – toestemming hebben


Slide 26 - Slide

Antwoorden huiswerkopdracht
Cursus 1 Meer dan lezen   
▪ §3 Tekstdoelen en tekstsoorten: theorie en opdracht 1, 2 3
Opdracht 2

infrastructuur (tekst 1) – alles wat hoort bij verbindingen tussen plaatsen
voorzieningen (tekst 1) – zaken die nodig/nuttig zijn
realiseren (tekst 1) – verwerkelijken; maken
hanenpoten (tekst 5) – lelijk geschreven letters
ontcijferen (tekst 5) – achterhalen wat er staat
bevoegd zijn (tekst 5) – toestemming hebben


Slide 27 - Slide

Extra: Niet alle zinnen hebben een Pv. 

1a.  Het was een gure donkere dag. 
1b.     Heel guur... 

2a  Zijn jullie er klaar voor?
2b.     Hartstikke goed! 

1b en 2b hebben geen PV. 

Slide 28 - Slide