7.1 De Verlichting

Pak je boek en werkboek
10 minuten lezen p. 125-126 /opdracht 2 maken
par 7.1 bladzijde 127
1 / 16
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Pak je boek en werkboek
10 minuten lezen p. 125-126 /opdracht 2 maken
par 7.1 bladzijde 127

Slide 1 - Slide







KA: Rationeel optimisme en 'verlicht denken' dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
7.1 De Verlichting

Slide 2 - Slide

Leerdoel
Aan het eind van deze presentatie kun je uitleggen:
  • Hoe rationeel en opimistisch waren de ideeën van verlichte denkers en hoe deze werden toegepast. 
  • Hoe dachten verlichte denkers over godsdienst. 
  • Hoe dachten verlichte denkers over sociale verhoudingen. 
  • Hoe dachten verlichte denkers over politiek. 
  • Hoe dachten verlichte denkers over economie.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

De wetenschappelijke revolutie uit de 17e eeuw werd gevolgd door een algemene revolutie in het denken, de Verlichting. Rationalisme en kennis zouden de wereld beter maken. 

De verlichting raakte in de mode bij mensen in de hele westerse wereld. Men wisselde ideeën uit in genootschappen: verenigingen. 

Parijs werd het belangrijkste centrum. Om de mensheid vooruit te helpen werd kennis uit de hele wereld toegankelijk gemaakt in een encyclopedie van 28 delen (1751-1772). 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Kritiek op godsdienstige intolerantie was een belangrijk onderdeel van de verlichting. 
 
 Volgens Rousseau zijn alle mensen van nature gelijk. Verschillen die niet op prestaties gebaseerd waren moesten verdwijnen. 
Sommigen vonden zelfs dat mannen en vrouwen gelijke rechten moesten hebben. 

Slide 9 - Slide

John Locke stelde dat koningen en regeringen hun soevereiniteit van de burgers hebben ontvangen, niet van God. Het was in een rechtsstaat de taak van de overheid om de mensenrechten te beschermen.  

Rousseau noemde de volkssoevereiniteit ‘de algemene wil’. 

Montesquieu formuleerde als rationalist en optimist de driemachtenleer: (trias politica)   
 De gescheiden machten zouden elkaar in evenwicht houden: 
 wetgevende macht: deel van de overheid dat wetten maakt 
 rechterlijke macht: deel van de overheid dat rechtspreekt 
 uitvoerende macht: deel van de overheid dat wetten uitvoert, de regering 


Slide 10 - Slide

Volgens Adam Smith streven mensen hun eigen voordeel na. De wet van vraag en aanbod brengt steeds meer welvaart voor iedereen. 
 
De overheid moest volgens Smith zorgen voor eerlijke spelregels, maar zich niet bemoeien met de economie. Zijn devies was: laissez-faire, mensen vrijlaten in hun handelen. 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Begrippen uit deze les:
verlichting: beweging van mensen die het gebruik van het verstand wilden bevorderen

rationalisme: toepassing van het verstand (de rede)
westers: uit het Westen (West-Europa en gebieden met een oorspron-kelijke West-Europese cultuur, zoals Noord-Amerika)
encyclopedie: boek met informatie over een groot aantal onderwerpen
atheïst: iemand die niet in een god gelooft. 
deïst: iemand die aanneemt dat God de wereld ooit heeft gemaakt, maar zich er niet meer mee bemoeit. 
gezag: overwicht en macht.




Slide 13 - Slide

Begrippen uit deze les:
mensenrechten: rechten van alle mensen

rechtsstaat: staat waarin iedereen zich aan de wet moet houden
volkssoevereiniteit: het idee dat het volk de hoogste macht heeft
corruptie: omkoping
driemachtenleer: (trias politica) theorie van Montesquieu over staatsvorm met drie gescheiden machten.
wetgevende macht: deel van de overheid dat wetten maakt
rechterlijke macht: deel van de overheid dat rechtspreekt
uitvoerende macht: deel van de overheid dat wetten uitvoert, de regering





Slide 14 - Slide

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 15 - Open question


Stel 1 vraag over iets dat je deze
les nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 16 - Open question