This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Doelstelling
De student kan in eigen woorden vertellen;
Welke vormen van communicatie er zijn nav filmpje
Kan de gestelde vragen beantwoorden
Slide 2 - Slide
Welke vormen van communicatie zie je voorbij komen in het volgende filmpje?
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Wat is een voorbeeld van verbale communicatie?
A
Het geven van een schriftelijke toelichting
B
Een verkoopgesprek
C
Gebarentaal
D
Knipogen
Slide 5 - Quiz
Wat is geen vorm van non-verbale communicatie?
A
Onderuitgezakt in een stoel zitten.
B
Een mail naar studenten over de kerstmarkt.
C
Een cliënt die ja knikt om naar buiten te gaan.
Slide 6 - Quiz
Marieke, Anne, Janet, Alex en Bert zijn samen in gesprek over een cliënt. Wanneer meer mensen betrokken zijn bij een gesprek. Dan spreek je van tweezijdige communicatie. Is dit juist of onjuist?
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quiz
Welke vormen van communicatie worden er benoemd in het filmpje ?
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Hoeveel procent van wat wij zeggen en doen wordt bepaald door het non verbale deel volgens filmpje?
A
40%
B
60%
C
80%
D
Geen idee
Slide 10 - Quiz
Wat is een voorbeeld van interne ruis?
A
Een storing in de telefoonverbinding
B
Een les die wordt verstoord doordat er iemand binnenkomt
C
Het niet goed luisteren naar wat iemand zegt
D
Het haperen van een video die je op je mobiele telefoon bekijkt
Slide 11 - Quiz
Wat is GEEN voorbeeld van ruis?
A
Zappen tijdens het televisiekijken
B
Een les die wordt verstoord doordat er iemand binnenkomt
C
Het uitvallen of storen van de mobiele telefoon tijdens een gesprek
D
Het haperen van een video die je op je mobiele telefoon bekijkt
Slide 12 - Quiz
Herkennen jullie de volgende video maar dan met een moeder die kleding op de trap legt voor jullie om op te ruimen
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Video
Verschil in achtergrond en gewoonten kan een probleem zijn voor effectieve communicatie.
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quiz
Kenmerkend voor een dialoog is
A
Dat er een zender en een ontvanger is.
B
Een boodschap zonder ruis bij de ontvanger komt.
C
Dat de boodschap door een tussenpersoon wordt overgebracht.
D
Dat er sprake is van tweerichtingsverkeer
Slide 16 - Quiz
Je hoeft niet in alle situaties actief te luisteren.
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quiz
Gesprekstechnieken
Slide 18 - Slide
Nivea staat voor...............
Slide 19 - Slide
Nivea staat voor
A
Niet interessant voor een ander
B
Niet inleveren voor een ander
C
Gewoon een crème om te smeren
D
Niet invullen voor een ander
Slide 20 - Quiz
Je eigen mening en gevoel hoef je niet uit te schakelen bij actief luisteren.
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quiz
Wat wilt u drinken? Dit is een.....
A
gesloten vraag
B
open vraag
C
dubbele vraag
Slide 22 - Quiz
Wat is een gesloten vraag?
A
Hoe ben je hier gekomen?
B
Vind je het spannend?
C
Wat wil je straks gaan doen?
D
Wie heeft je gebracht?
Slide 23 - Quiz
Mevr. de Jager verkeert in onzekerheid of zij naar een verpleeghuis moet verhuizen. Ze zegt tegen jou: 'Als ik moet verhuizen naar een verpleeghuis, hoeft het voor mij allemaal niet meer'.
Hoe reageer jij op deze opmerking van mevr. de Jager?
A
Kop op hoor! Het heeft geen zin om bij de pakken neer te gaan zitten hoor. Het valt straks vast mee.
B
Zo denkt u er nu over, maar ik weet zeker dat u er straks anders over denkt.
C
Ik begrijp wat U bedoelt.
D
U ziet er erg tegenop om te verhuizen. Wat lijkt u daar zo erg aan?
Slide 24 - Quiz
U ziet er erg tegenop om te verhuizen. Wat lijkt u daar zo erg aan? welk gesprekstechniek is hier gebruikt?