3.3.3 lezen; signaalwoorden reden

3.3.2 lezen; signaalwoorden reden
1 / 20
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

3.3.2 lezen; signaalwoorden reden

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leg je spullen voor Nederlands op je tafel
- Ga alvast lezen in je leesboek



Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk check
Zijn er nog vragen bij bepaalde opdrachten. 

Hoofdstuk 3, §3.3 lezen, opdr 6 tm 9

timer
3:00

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen 
In deze paragraaf leer je:

• meningen en argumenten herkennen;
• signaalwoorden die een reden aangeven;
• wat een betoog is;
• signaalwoorden die een conclusie aangeven;
• hoe je de hoofdgedachte van een tekst vindt en opschrijft.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Voorkennis
Welke tekstverbanden hebben we in hoofdstuk 1 en 2 ook alweer behandeld?
Neem onderstaande kolom over en noteer zoveel mogelijk signaalwoorden die het tekstverband aangeven. 




Denken, delen, uitwisselen
opsomming 
tijdsvolgorde
tegenstelling 
voorbeeld
ten eerst, 

eerste 
maar 
bijvoorbeeld

Slide 6 - Slide

- opsomming
- tijdsvolgorde
- tegenstelling
- voorbeeld
Tijdsvolgorde
Chronologie

Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Welk signaalwoord past in de zin?

[........] ik kan gaan koken, moet ik eerst nog boodschappen doen.
A
Nadat
B
Voordat
C
Eerst
D
Want

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, daarnaast, bovendien

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Welk signaalwoord past in de zin?

Ik kan niet naar het feest, omdat ik een sportafspraak heb. [.......] heb ik nog huiswerk te doen.
A
en
B
Daarnaast
C
Bovendien
D
want

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Tegenstelling
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e), maar, echter, daarentegen

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Welk signaalwoord past in de zin?
Pizza met tonijn vind ik vreselijk. Een pizza met ham vind ik [.......] heerlijk.
A
in tegenstelling tot
B
ondanks
C
echter
D
behalve

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions


Voorbeeld
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Welk signaalwoord past in de zin:
Iedere partij heeft een eigen standpunt t.o.v. het onderwijs : De leraren moeten ....meer salaris krijgen.
A
aangezien
B
omdat
C
want
D
bijvoorbeeld

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Signaalwoord: reden
leertekst lezen blz. 190

Opdracht 4 maken

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Ik houd van dropjes.
Waarom? (reden)
Ik houd van zoet.
Welk signaalwoord kun je gebruiken om de delen aan elkaar te plakken?
A
daarentegen
B
terwijl
C
omdat
D
vervolgens

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Ik kwam te laat op school.
Waardoor kwam dat? (reden)
De brug stond open.
Welk signaalwoord kun je gebruiken om de delen aan elkaar te plakken?
A
terwijl
B
bijvoorbeeld
C
toch
D
doordat

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Aan het werk
Hoofdstuk 3, §3.3 lezen, opdr 22 en 23 van de leestaak. 

Klaar? 
  1. nakijken
  2. woorden oefen met de woordtrainer of lezen in je leesboek

Niet klaar? dan is dit je huiswerk

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Afsluiting
Maak eens een zin met een signaalwoord van één van de volgende tekstverbanden:
- tijdsvolgorde
- opsomming
- tegenstelling
- voorbeeld
- reden

Denken, delen en uitwisselen

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk

Hoofdstuk 3, §3.3 lezen, opdr 22 en 23 van de leestaak. 
 maken en nakijken

Slide 20 - Slide

This item has no instructions