4VM Pincode H3.1 Wat zijn de kosten

1 / 28
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

H3.1 Wat zijn de kosten
Je leert: 
De vier productiefactoren en hun beloningen
Wat afschrijven inhoudt
Het verschil tussen vaste en variabele kosten
Je oefent: 
De afschrijving van kapitaalgoederen berekenen
De kostprijs, verkoopprijs en consumentenprijs berekenen

Slide 3 - Slide

productiefactoren
alles wat je nodig hebt om te produceren
Arbeid
noodzakelijke arbeid voor de productie

Kapitaal
huisvesting, machines, transportmiddelen

Natuur
grondstoffen en energie voor productie

Slide 4 - Slide

Productiefactoren worden beloond:


1   kapitaal                              rente
2   arbeid                                 loon   
3   natuur                                pacht (huur)
4   ondernemerschap      winst


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Afschrijving
Formule afschrijving per jaar/ maand:
(Aanschafprijs – restwaarde) : aantal gebruiksjaren/ maanden.  

Aanschafprijs = De aankoopprijs van de nieuwe machine
Restwaarde = De prijs die de oude machine nog waard is als je hem verkoopt
Gebruiksjaren = Het aantal jaar dat de machine meegaat

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Hieronder staan vijf kosten. Geef van elke kost aan of het  gaat om vaste of een variabele kosten. Sleep de zinnen naar de juiste plek.







Vaste kosten
Variabele kosten
Reclamekosten
Verzendkosten
Loon vast personeel
Huur
Grondstoffen

Slide 13 - Drag question

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Toegevoegde waarde
Formule toegevoegde waarde
Verkoopprijs – inkoopprijs = toegevoegde waarde

Slide 20 - Slide

Vragen? 
  1. Hoeveel waarde voegt de bakker toe aan het product?
  2. De bakker heeft per dag €45,- Kosten (zonder de inkoop) Hoeveel broden moet hij verkopen om deze kosten terug te verdienen?

Slide 21 - Slide

Kostprijs 
Kostprijs = Hoeveel het kost om een product of dienst te maken.

Onder te verdelen in twee categorieën: 
  1. Vaste kosten
  2. Variabele kosten

Slide 22 - Slide

Hoeveel procent hoger is de verkoopprijs (€1,50) van een blikje red bull dan de inkoopprijs (€0,10)?

Slide 23 - Open question

Hoe bereken je de kostprijs per product?
Formule:
(totale vaste kosten + totale variabele kosten) : afzet*


*Afzet = aantal verkochte producten

Slide 24 - Slide

Oefensom kostprijs
Van fictief b.v. dat handelt in mobiele telefoons zijn de volgende gegevens bekend:
  • Personeelskosten €500.000
  • Machinekosten €320.000
  • Bezorgkosten € 23.000
  • Afzet 2500 telefoons.
Bereken de kostprijs per telefoon
  • Antwoord: (€500.000 + €320.000 + €23.000) : 2500 = €337,20

Slide 25 - Slide

Consumenten/ verkoopprijs
Formule =
  • kostprijs/ Inkoopprijs                               €                   
  • Winst (bruto winst marge)                     €                   +
  • Verkoopprijs Exc. BTW (100%)              €
  • BTW                                       (21%)                €                  + 
  • Consumentenprijs         (121%)               €   

Slide 26 - Slide

Consumenten/ verkoopprijs

Formules:
Verkoopprijs = Kostprijs + Winst
= Wat een ondernemer Krijgt (zonder BTW!)


Consumentenprijs = verkoopprijs + BTW
= Wat de consument moet betalen
Let op, BTW gaat naar de overheid en niet naar de ondernemer!

Slide 27 - Slide

Bij deze actie van de Mediamarkt krijg je 21% korting op de consumentenprijs! Stel je voor dat een televisie €599 kost. Hoeveel kost hij dan als je hem bij deze actie koopt?

Slide 28 - Slide