verwijswoorden

VERWIJSWOORDEN
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

VERWIJSWOORDEN

Slide 1 - Slide

Verwijswoorden
Het-woorden --> dit/dat
De-woorden --> deze/die
Naar mensen --> met wie/van wie/over wie/aan wie enz.
Naar dingen of dieren --> waarmee
Bezittelijk --> jouw/zijn/mijn/haar/hun/onze/uw schoenen

Slide 2 - Slide

Het meisje ... je samenwerkte, is ziek.
A
Met wie
B
waarmee

Slide 3 - Quiz

Het jaarabonnement, ... ik had afgesloten, is bijna verlopen.
A
Wat
B
die
C
Dat
D
Deze

Slide 4 - Quiz

... neef heeft thuis een slang.
A
me
B
mijn

Slide 5 - Quiz

De mantelzorger zorgt voor mijn opa ... doof is geworden.
A
die
B
dat

Slide 6 - Quiz

De trein ... je reist heeft vertraging opgelopen.
A
met wie
B
waarmee

Slide 7 - Quiz

Het meisje ... zo zenuwachtig was, heeft een tien.
A
dat
B
die
C
wat
D
zij

Slide 8 - Quiz

Hoe is het onderhoud van ... privevliegtuig?
A
u
B
uw

Slide 9 - Quiz

... advertentie zorgt voor veel ophef.
A
Dit
B
Dat
C
Deze

Slide 10 - Quiz

... hebben ... toets goed gemaakt.
A
zij/dit
B
hun/zijn
C
zij/hun
D
Hen/die

Slide 11 - Quiz