This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Oefentoets Massamedia H1.1 t/m H3.2
Lees en leer eerst hoofdstuk 1.1, 1.2, 2.1, 2.2, 3.1 en 3.2
Dan kan je deze oefentoets gebruiken om te checken of alles duidelijk voor je is.
Slide 1 - Slide
Kijk naar het filmpje en dat hierna komt en geef dan antwoord op de volgende vragen:
Wat is de boodschap?
Wie is de zender?
Wie is de ontvanger?
Wat is het medium?
Is er sprake van feedback?
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Wat is de boodschap? Wie is de zender? Wie is de ontvanger? Wat is het medium? Is er sprake van feedback?
Slide 4 - Open question
Leg uit waarom feedback belangrijk is voor goede communicatie:
Slide 5 - Open question
Bij face-to-face-contact is een groot deel van de communicatie non-verbaal.
A
Dat klopt.
B
Dat klopt niet.
Slide 6 - Quiz
Een telefoongesprek tussen twee vrienden = ......................... communicatie
Slide 7 - Open question
Een verkeersbord = ......................... communicatie
Slide 8 - Open question
Internet is een massamedium
A
Dit klopt
B
Dit klopt niet
C
Dat ligt eraan..
Slide 9 - Quiz
Leg uit waarom internet wél een interactief massamedium is, en een tv-uitzending niet.
Slide 10 - Open question
4 voorbeelden van massamedia zijn:
A
brief-dagblad-reclamefolder-internet.
B
dagblad-cd-radio-schilderij.
C
cd-brief-tijdschrift-verkeersbord.
D
reclamefolder-smartphone-verkeersbord-internet.
Slide 11 - Quiz
Wat is geen belangrijke kenmerk van massamedia?
A
De informatie is openbaar.
B
De meeste werken indirect.
C
De communicatie is meerzijdig.
D
Er is meestal geen directe feedback.
Slide 12 - Quiz
………… en ………. zijn voorbeelden van massamedia. Welke woorden zijn weggelaten?
A
Een appje; een verkeersbord.
B
Een dagboek; een tijdschrift.
C
Een krant; een verjaardagskaart.
D
Een flyer; een website.
Slide 13 - Quiz
Maak de zin af. Communicatie...
A
vindt alleen plaats als je met iemand praat.
B
B is altijd tweezijdig.
C
is het doorgeven en ontvangen van informatie.
D
is een ander woord voor massamedia.
Slide 14 - Quiz
Welke stelling klopt niet?
A
Een zender kan nooit ook ontvanger zijn in een telefoongesprek.
B
Op sociale media kan je zender en ontvanger zijn.
C
YouTube is een vorm van sociale media.
D
Internet is een vorm van massamedia.
Slide 15 - Quiz
Leg in je eigen woorden uit wat een doelgroep is.
Slide 16 - Open question
Tot welke doelgroepen behoor jij? Noem er ten minste drie!
Slide 17 - Open question
Wat is een voorbeeld van een Populaire krant?
A
Trouw
B
AD
C
Hitkrant
D
Voetbal international
Slide 18 - Quiz
Een kwaliteitskrant is beter dan een populaire krant
A
Dit klopt.
B
Dit klopt niet.
C
Dat ligt eraan.
Slide 19 - Quiz
Wat is het grootste verschil tussen populaire kranten en kwaliteitskranten?
Slide 20 - Open question
De doelgroep van het tijdschrift hiernaast is: mannen. Voor welke producten zou in dit tijdschrift reclame gemaakt kunnen worden? (meerdere antwoorden goed)
A
Stofzuigers
B
Stedentrip
C
Nike schoenen
D
Apple watch
Slide 21 - Quiz
Waarom zijn er publiek omroepen?
A
Door reclames uit te zenden kunnen ze veel geld verdienen voor de regering.
B
Omdat de overheid wil dat mensen ook kunnen kijken naar informatieve programma's en cultuur.
C
Publieke omroepen zijn allemaal gekoppeld aan een politieke partij.
D
Publieke omroepen zijn op een ouder publiek gericht.
Slide 22 - Quiz
Leg uit waarom kijkcijfers belangrijker zijn voor commerciële zenders dan voor publieke zenders.
Slide 23 - Open question
Noem drie manieren waarop de publieke omroepen geld krijgen.
Slide 24 - Open question
Hierna volgt een sleepvraag.
Je ziet een aantal kenmerken van tv-omroepen en -zenders. Sleep het kenmerk naar: commercieel of publiek of naar allebei.
Slide 25 - Slide
Commercieel
Publiek
Allebei
Daar kun je lid van worden.
Krijgen inkomsten uit reclamegelden.
Maken winst.
Gebonden aan maatschappelijke groep.
Onderbreken programma's voor reclame.
Zenden uit op Nederland 1, 2 of 3
Zenden vooral amusement uit.
Slide 26 - Drag question
Je wilt weten wat er vandaag in de wereld gebeurd is. Welk medium kies je en wat is de functie van het medium?
Slide 27 - Open question
Leg in je eigen woorden uit wat bedoeld wordt met de opiniërende functie van de media.
Slide 28 - Open question
Waarom hebben de media reclame nodig?
Slide 29 - Open question
Hierna volgt een sleepvraag.
Je ziet een aantal activiteiten die je op internet kunt doen. Sleep de activiteit naar de functie(s) die daarbij horen.
Meerdere antwoorden mogelijk dus.
Slide 30 - Slide
Informatie
Onderwijs
Meningsvorming
Amusement
Reclame
Emailen naar je beste vriend(in).
Het nieuws volgen.
Informatie zoeken voor school.
Internet bankieren.
Winkelen.
Muziek en films downloaden.
Chatten.
Slide 31 - Drag question
Leg uit waarom kritische journalisten ook wel 'de waakhonden van de democratie' worden genoemd.
Slide 32 - Open question
Waarom is pluriformiteit (= veel verschillende) van de media belangrijk voor een samenleving?
Slide 33 - Open question
Leg in je eigen woorden uit wat met een politieke agenda wordt bedoeld.
Slide 34 - Open question
Om welke functie van de media gaat het? En voor welke doelgroep is het?