chap 2 - oefentoets

le jeudi 8 décembre 2022
un t-shirt noir
ou
un noir t-shirt ?
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

le jeudi 8 décembre 2022
un t-shirt noir
ou
un noir t-shirt ?

Slide 1 - Slide

planning
- français en classe
- tips voor de toets
- herhaling CD
- oefentoets
- Tijd over? leren voor de toets of maken 21, 22

Slide 2 - Slide

français en classe
  • Tu as des frères et des soeurs?
  • Comment elle / il s'appelle?
  • Elle / Il est comment?
  • Qu'est-ce que vous aimez faire ensemble?
  • Vous avez un animal?

Slide 3 - Slide

Tips voor de toets
- leer zo vaak mogelijk in kleine blokjes ( focusleren):
   3 x 10 minuten = meer dan 1 x 30 minuten
- maak gebruik van slim stampen
- moeite met grammatica? Kijk in de studiewijzer voor  instructiefilmpjes.
- maak de oefentoets nog een keer (staat in magister bij huiswerk + studiewijzer)
- onduidelijkheden / vragen? Neem contact met me op via teams.
Met deze tips = succes gegarandeerd!

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

A = zitten - B = staan
1) een kleine kat

A) un petit chat
B) un chat petit

Slide 6 - Slide

A = zitten - B = staan
2) een mooie stad (v.ev)

A) une beau ville
B) une belle ville

Slide 7 - Slide

A = zitten - B = staan
3) een rustige vrouw

A) une femme calme
B) une calme femme

Slide 8 - Slide

A = zitten - B = staan
4) een klein konijn

A) un lapin petit
B)  un petit lapin 

Slide 9 - Slide

page 163

Slide 10 - Slide

source D - page 71
m.ev.
v.ev.
m.mv
v.mv
goed
mooi
nieuw
oud

Slide 11 - Slide

source D - page 71
m.ev.
v.ev.
m.mv
v.mv
goed
bon
bonne
bons
bonnes
mooi
beau
belle
beaux
belles
nieuw
nouveau
nouvelle
nouveaux
nouvelles
oud
vieux
vieille
vieux
vieilles

Slide 12 - Slide

oefentoets
* je werkt eerst 10 minuten in stilte + helemaal alleen
(boek gebruiken mag)

* Daarna mag je zachtjes je buurman (m/v) of mij om hulp vragen

Slide 13 - Slide

A) Choisis. Omcirkel het juiste bijvoeglijk naamwoord. 
 
1. J’ai deux grands frères.

2. Ma mère est très sportive .

3. Julia et Stéphanie sont gentilles.

Slide 14 - Slide

B) Regarde l’image et complète les phrases.  
1. Emma est espagnole.
2. Emma porte une jupe jaune.
3. Elle a un chat gris.
4. Le chat est actif.

Slide 15 - Slide

C) Traduis et complète. Vertaal het bijvoeglijk naamwoord en vul de zin aan.  
1. J’ai une nouvelle voisine. (nieuw)
2. Regarde, un vieux hamster. (oud)
3. On a deux petites sœurs. (klein)

Slide 16 - Slide



D) Traduis. Vertaal (présent).

1. Ils parlent anglais pendant le cours de anglais.
2. Linda et Sam regardent la télé dans la maison.
3. Il aide mon père dans le garage.

Slide 17 - Slide

E) Traduis. Vertaal (passé composé). 
1. Il a été en Italie.
2. Tom a parlé avec ses amis.
3. Vous avez eu une fête surprise.

Slide 18 - Slide

F) Réponds en français. Beantwoord in het Frans. 
zie phrases-clés

Slide 19 - Slide

G) Havo-opdracht.       Traduis (vertaal).
     6. Wij vinden het leuk om te gamen. (2p)

     On aime jouer à la console.



Slide 20 - Slide

H) Traduis les mots (vertaal de woorden)  
zie voca AB

Slide 21 - Slide

au boulot
leren voor de toets
of 
faire exercices 21, 22

Dinsdag 13 december SO (kijk in magister voor een leeroverzicht)





Slide 22 - Slide