pvtt Spelling h3

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Lesdoelen

  • Ik ken de verschillende vormen van de pv in de tegenwoordige tijd

Slide 2 - Slide

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd:
Emma (verzenden) een e-mail
A
verzend
B
verzendt
C
verzent
D
verzentd

Slide 3 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Het vliegtuig (landen) op Sardinië.
A
lant
B
landde
C
land
D
landt

Slide 4 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Het huis (branden) helemaal af.
A
brant
B
brand
C
brandde
D
brandt

Slide 5 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Het meisje (vallen) van haar step.
A
valt
B
viel
C
vald
D
valdt

Slide 6 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Mijn oma (verhuizen) naar een bejaardenhuis.
A
verhuisd
B
verhuizen
C
verhuist
D
verhuiz

Slide 7 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

(kleden) jij je altijd om na het fietsen?
A
Kleedt
B
kleed
C
kleden
D
kleedde

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

(kleden) jij je altijd om na het fietsen?
A
Kleedt
B
Kleed
C
Kleden
D
Kleedde

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

(Landen) jij morgen op Corsica?
A
lant
B
landde
C
land
D
landt

Slide 10 - Quiz

Mijn vader …........................... altijd meer zakgeld.
…........................... jij nu echt een avondje uit aan Henk?  
Ik …...........................  nooit meer een marathon te rennen!
Hij heeft nog nooit een gouden horloge …........................... 
Wij …...........................  dat we aardig voor de juf zijn. 
…...........................  jullie aan mij iedere dag een kaart te sturen?
…...........................  Piet te gaan trouwen met Fatima?  
belooft
beloven
beloofd
beloof
Beloven
Belooft
Beloof

Slide 11 - Drag question

Tegenwoordige tijd
1. Ik-vorm (aangepaste stam)
2. Ik-vorm + t
3. Hele werkwoord


Bekijk de regels en leer goed wanneer je welke vorm gebruikt!
Vormen

Slide 12 - Slide

Stappenplan pv tt
  1. Schrijf de ik - vorm op
  2. Vul 'maken' in
  3. Hoor je een -t bij maken? -> 
    schrijf achter de ik-vorm een -t

Slide 13 - Slide

.............. je nog van mij?
A
Houden
B
Houdt
C
Houd

Slide 14 - Quiz

Ik …………………………………. morgen naar een andere slaapkamer.
…………………………………. hij naar de andere kant van de wereld?
Hij is in zijn leven 6 maal ………………………………….
De katten …………………………………. tijdens de vakantie naar oma.
…………………………………. jij nooit meer in je leven?
Marie ………………………………….naar een ander huis in de straat.
…………………………………. de vogel nu de nootjes naar die andere hoek? 

Verhuisd
verhuist
Verhuis
verhuizen
verhuisd
Verhuist
verhuis

Slide 15 - Drag question

Hij ................ de vraag van de
docent weer niet!
A
beantwoord
B
beantwoorden
C
beantwoordt

Slide 16 - Quiz

Peter ........... aan zijn moeder dat hij nooit meer vuurwerk zal afsteken.
A
beloof
B
beloofd
C
belooft
D
beloven

Slide 17 - Quiz