B3 - Taalverzorging H1



Werkwoordspelling
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson



Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm - tt

Slide 2 - Slide

Persoonsvorm - vt

Slide 3 - Slide

Waar zit de fout? Handje omhoog!

Slide 4 - Slide


Slide 5 - Open question

Mijn vader …........................... altijd meer zakgeld.
…........................... jij nu echt een avondje uit aan Henk?  
Ik …...........................  nooit meer een marathon te rennen!
Hij heeft nog nooit een gouden horloge …........................... 
Wij …...........................  dat we aardig voor de juf zijn. 
…...........................  jullie aan mij iedere dag een kaart te sturen?
…...........................  Piet te gaan trouwen met Fatima?  
belooft
beloven
beloofd
beloof
Beloven
Belooft
Beloof

Slide 6 - Drag question

Ik …………………………………. morgen naar een andere slaapkamer.
…………………………………. hij naar de andere kant van de wereld?
Hij is in zijn leven 6 maal ………………………………….
De katten …………………………………. tijdens de vakantie naar oma.
…………………………………. jij nooit meer in je leven?
Marie ………………………………….naar een ander huis in de straat.
…………………………………. de vogel nu de nootjes naar die andere hoek? 

Verhuisd
verhuist
Verhuis
verhuizen
verhuisd
Verhuist
verhuis

Slide 7 - Drag question

Slide 8 - Slide


Als Rania nu eens een beetje (opschuiven)
A
opschuift
B
opschuifd
C
opschuivt
D
opschuivd

Slide 9 - Quiz


Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 10 - Quiz

Het (gebeuren) daarna.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging van de PERSOONSVORM in deze zin?

vinden - Ik ... mijn klasgenoten aardig.
A
vint
B
vind
C
vindt

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in deze zin?

verbinden – De arts … de wond.
A
verbint
B
verbind
C
verbindt

Slide 13 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging van het werkwoord in deze zin?

Vorige week (durven) Tim niet verder te lopen.
A
durfte
B
durfde
C
durften
D
durden

Slide 14 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in deze zin?

Ik (blozen) toen die leuke jongen naar mij keek.
A
blooste
B
bloosde
C
bloozde
D
bloozte

Slide 15 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in deze zin?

De leraar (beantwoorden) mijn vraag.
A
beantwoordde
B
beantwoorde
C
beantwoordden
D
beantwoorden

Slide 16 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in deze zin?

Het vliegtuig (landen) op Schiphol.
A
lande
B
landde
C
landen
D
landden

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Video