Vermogen en Energie

H4.4 Vermogen en energie
1 / 24
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

H4.4 Vermogen en energie

Slide 1 - Slide

Vorige Lessen...

Slide 2 - Slide

Stroomsterkte en Spanning
       Symbool                 Grootheid                Eenheid 
  •         I                           Stroomsterkte      Ampère (A)
  •         U                         Spanning                 Volt (V)

Slide 3 - Slide

H4.4 Vermogen en energie

Wat is vermogen?

Vermogen berekenen

Energieverbruik berekenen

Capaciteit uitrekenen

Slide 4 - Slide

4.4.1 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
4.4.2 Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
4.4.3 Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.
4.4.4 Je kunt de capaciteit van een oplaadbare batterij berekenen
Leerdoelen H4.4

Slide 5 - Slide

Wat is vermogen?

Slide 6 - Slide

Wat is vermogen?

Grootheid:        Vermogen
Symbool:    P (van Power)
Eenheid:                watt (W)
       
Hoeveelheid energie dat een apparaat per seconde verbruikt

Slide 7 - Slide

James Watt
Schotse Ingenieur
1736 - 1819

Uitvinder van de stoommachine

Slide 8 - Slide

Wat is vermogen?
Vermogen = Spanning x Stroomsterkte
P = U x I

Spanning = energie per lading
Stroomsterkte  = lading per seconde
Vermogen = energie per seconde

Slide 9 - Slide

Wat is het vermogen dat het lampje gebruikt?
A
12 Watt
B
0,3 Watt
C
0,083 Watt
D
3 Watt

Slide 10 - Quiz

Wat is het vermogen
dat de batterij levert?
A
0,2 W
B
1,8 W
C
4,5W
D
45 W

Slide 11 - Quiz

Wat verbruikt er in 5 minuten de meeste energie?
A
Laptop
B
Koelkast
C
Gloeilamp
D
Koffiezetapparaat

Slide 12 - Quiz

laptop 50-150 W
koelkast 100 - 300 W
Gloeilamp 40-60 W
koffiezetapparaat 1000 - 1500 W

Slide 13 - Slide

Hoe groot is het vermogen van de Amerikaans koelkast die in mijn keuken staat?
I = 2 A
A
232 W
B
460 W
C
0,46 kW
D
te weinig informatie

Slide 14 - Quiz

Wat is het vermogen dat
de adapter verbruikt?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 15 - Quiz

Vermogen
Vermogen = Spanning x Stroomsterkte
P = U x I

Dus ook: 
U = P / I
I = P / U

Slide 16 - Slide

Een stofzuiger gebruikt 700 W vermogen. De netspanning is 230 V.
Wat is de stroomsterkte?
A
161,0 A
B
161000,0 A
C
3,04 A
D
304,0 A

Slide 17 - Quiz

Energiegebruik
Grootheid:                           Energie     
Symbool:                                        E   
Eenheid:      Kilowattuur( kWh)

Energie = Vermogen x Tijd
E = P x t
vermogen in kilowatt (kW) en tijd in uur (h)

Slide 18 - Slide

Energiegebruik
Energie = Vermogen x Tijd
E = P x t

Dus ook:
P = E / t
t = E / P

Slide 19 - Slide

Een wasmachine heeft een was gedraaid in 2 uur.
De wasmachine gebruikt 3000 W vermogen.
Hoeveel energie heeft de machine gebruikt om de was te doen?
A
6 kWh
B
6000 kWh
C
1500 kWh
D
1,5 kWh

Slide 20 - Quiz

Een andere wasmachine gebruikt maar 2000 W vermogen.
Om de was te draaien doet deze er echter 4 uur over.

Is deze wasmachine milieuvriendelijker dan de vorige?
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quiz

Batterij-capaciteit
capaciteit = stroomsterkte x tijd
C = I x t

Capaciteit in milliampère-uur (mAh)
Stroomsterkte in milliampère (mA)
tijd in uur (h)

Slide 22 - Slide

Een nieuwe batterij wordt gebruikt om een felle zaklamp te laten branden.
Er loopt de hele tijd 0,4 A aan stroom.
Na 5 uur is de batterij leeg.
Wat was de capaciteit van de batterij?
A
2,0 mAh
B
2000 mAh
C
1,25 mAh
D
125 mAh

Slide 23 - Quiz

4.4.1 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
4.4.2 Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
4.4.3 Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.
4.4.4 Je kunt de capaciteit van een oplaadbare batterij berekenen
Leerdoelen H4.4

Slide 24 - Slide