Opdracht 3. Teken het schakelschema van de schakeling.
Slide 5 - Open question
Teken een schakelschema waarbij twee lampjes zijn aangesloten op een batterij. Beide lampjes moeten apart aan en uit gezet kunnen worden.
Slide 6 - Open question
Opdracht 9. Hoe groot is de stroomsterkte in punt A?
A
300 mA
B
250 mA
C
75 mA
D
160 mA
Slide 7 - Quiz
Opdracht 9. Hoe groot is de stroomsterkte in punt B?
A
85 mA
B
175 mA
C
90 mA
D
250 mA
Slide 8 - Quiz
Opdracht 9. Hoe groot is de stroomsterkte in punt C?
A
50 mA
B
250 mA
C
300 mA
D
175 mA
Slide 9 - Quiz
Opdracht 9. Hoe groot is de stroomsterkte in punt D?
A
50 mA
B
90 mA
C
175 mA
D
300 mA
Slide 10 - Quiz
EXTRA Gemengde schakeling
Combinatie van serieschakeling en parallelschakeling
Opdracht 11 maken
Slide 11 - Slide
Welk apparaat verbruikt in dezelfde tijd de meeste elektrische energie?
A
Telefoon
B
Tablet
C
Laptop
D
Smartwatch
Slide 12 - Quiz
Paragraaf 4 Vermogen
Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt.
Hoe groter het vermogen, hoe meer elektrische energie een apparaat in één seconde verbruikt.
Een laptop heeft dus een groter vermogen dan een telefoon.
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Spanning en stroomsterkte
Het vermogen hangt af van:
1. De spanning waarop het apparaat werkt.
2. De stroomsterkte die door het apparaat loopt.
Slide 15 - Slide
Vermogen berekenen
Het vermogen bereken je met:
vermogen = spanning x stroomsterkte
P het vermogen in watt (W)
U de spanning in volt (V)
I de stroomsterkte in ampère (A)
P=U⋅I
Slide 16 - Slide
Grootheden en eenheden
P=U.I
Grootheid
Symbool
Eenheid
Afkorting
Stroomsterkte
I
Ampère
A
Spanning
U
Volt
V
Vermogen
P
Watt
W
Slide 17 - Slide
Het vermogen bereken je met P = U*I. Hoe bereken je de spanning?
A
U=P*I
B
U=P/I
C
I=P/U
D
U=I/P
Slide 18 - Quiz
Het vermogen bereken je met P = U*I. Hoe bereken je de stroomsterkte?
A
U=P*I
B
U=P/I
C
I=P/U
D
U=I/P
Slide 19 - Quiz
Bereken het vermogen van het ledlampje.
A
0,055 W
B
2,64 W
C
18,3 W
D
2640 W
Slide 20 - Quiz
De stroomsterkte door een lampje is 700 mA. Het lampje heeft een vermogen van 6,3 W. Bereken de spanning waarop het lampje brandt.
A
0,009 V
B
4,4 V
C
9 V
D
4410 V
Slide 21 - Quiz
Formule voor capaciteit:
A
Capaciteit = spanning : stroomsterkte
B
Capaciteit = weerstand x tijd
C
Capaciteit = stroomsterkte x tijd
D
Capaciteit is geen formule voor.
Slide 22 - Quiz
Een nieuwe batterij wordt gebruikt om een felle zaklamp te laten branden. Er loopt de hele tijd 0,4 A aan stroom. Na 5 uur is de batterij leeg. Wat was de capaciteit van de batterij?
A
2,0 mAh
B
2000 mAh
C
1,25 mAh
D
125 mAh
Slide 23 - Quiz
Een batterij heeft een capaciteit van 3000 mAh. Het zit in een speelgoed auto met een stroomsterkte van 1,5 A. Hoe lang gaat de batterij mee?