3VWO Modale werkwoorden

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Modale werkwoorden

Tegenwoordige tijd

Modale werkwoorden

Lesdoelen: 

Ik ken de betekenis van de modale werkwoorden en ik weet hoe ik deze moet vervoegen.

Dürfen

Mögen

Können

Müssen

Wollen

Sollen

Wissen

Möchten

Mogen

Lekker vinden, houden van 

Kunnen

Moeten 

Willen

Moeten (van iemand anders)

Weten

Zou graag willen

Die Modalverben

In het Duits zijn er 8 verschillende modale werkwoorden:

- Können (kunnen)

- Dürfen (mogen)

- Mögen (leuk vinden, houden van)

- Wissen (weten)

- Wollen (willen)

- Sollen (moeten (van iemand anders)

- Müssen (moeten)

- Möchten (zou graag willen)

In het kort:

- Klinkerverandering in het enkelvoud (ich, du, er/sie/es/man), behalve bij sollen

- Geen uitgang bij 'ich' en 'er/sie/es/man'

Modalverb

"dürfen"

darf

darfst

darf

dürfen

dürft

dürfen

ich

du

er / sie / es

wir

ihr

sie / Sie

Modalverb

"wissen"

weiß

weißt

weiß

wissen

wisst

wissen

ich

du

er / sie / es

wir

ihr

sie / Sie

Modalverb

"müssen"

muss

musst

muss

müssen

müsst

müssen

ich

du

er / sie / es

wir

ihr

sie / Sie

Modalverb

"können"

kann

kannst

kann

können

könnt

können

ich

du

er / sie / es

wir

ihr

sie / Sie

Overzicht modale werkwoorden

	dürfen	können	mögen	müssen	sollen	wollen	wissen
ich	d a rf	kann	mag	muss	soll	will	w eiß
du	d a rf- st	kann - st	mag - st	muss - t	soll - st	will - st	weiß - t
er/sie/es	d a rf	kann	mag	muss	soll	wil	weiß
wir	dürf - en	könn - en	mög - en	müss - en	soll - en	woll - en	w iss - en
ihr	dürf - t	könn - t	mög - t	müss - t	soll - t	woll - t	wiss - t
sie/Sie	dürf - en	könn - en	mög - en	müss - en	soll - en	woll - en	wiss - en
	ge -durf- t	ge -konn- t	ge- m och - t	ge -muss- t	ge -soll- t	ge - woll - t	ge -w u ss- t

Vervoeg de modale werkwoorden.
(mögen) Er ........... seine Lehrerin nicht.

Vervoeg de modale werkwoorden:

(können) Ich ............... gut kochen

Vervoeg de modale werkwoorden.
(können) Ihr ........... heute nicht ins Kino gehen.

Vervoeg de modale werkwoorden.
(dürfen) Ihr ........... heute nicht ins Kino gehen.

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ich en er/sie/es?

1. -
2. e
3. t
4. en

modale werkwoorden
Hunde _____ mit in diesen Park.

1. darf
2. darfst
3. dürfen
4. dürft

Modale werkwoorden
Ihr _____ diese Aufgabe machen.

1. muss
2. musst
3. müssen
4. müsst

Welke van de vervoegde modale werkwoorden is fout?

1. sall
2. muss
3. darf
4. kann

Vervoeg de modale werkwoorden.
(wissen) Du ........... noch nicht alles über mich.

Modale werkwoorden
_____ Sie wie spät es ist?

1. weiß
2. weißt
3. wissen
4. wisst

Kapitel 2- Grammatik A 

Mache die Aufgaben im Buch :

Buch Seite 60/61 

 Aufgaben: 7 bis (=t/m) 9  

Wat heb jij deze les geleerd?

Ik heb alle lesstof van vandaag begrepen

😒🙁😐🙂😃