Kapitel 2 - Lektion 2

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

 Na Klar!

Kapitel 2 Lektion 2

Grammatik: 

Het geslacht van de zelfstandige naamwoorden.

Hören

Wiederholen 

Doel

Ik weet wat mannelijke, vrouwelijke een onzijdige woorden zijn.

Ik weet wanneer ik der, die of das moet gebruiken.

Grammatik D, Seite 66 

Welke 2 uitzonderingen zag in de film bij de vrouwelijke woorden?

1. Zwei, Straße
2. Titanic, Musik
3. Name, Junge
4. Ente, Rose

Welk lidwoord hoort bij woorden die eindigen op o.a. -ung,
-heit, -keit en -schaft?

1. der
2. die
3. das
4. den

Welke Duitse lidwoorden waren er ook alweer?
meerdere antwoorden mogelijk!

1. der
2. die
3. das
4. mit

Welk lidwoord gebruik je bij mannelijke woorden?

1. das
2. der
3. die
4. von

Welk lidwoord gebruik je bij onzijdige woorden?

1. der
2. die
3. das
4. aus

Bij een van deze groepen gebruik je GEEN mannelijk lidwoord.

1. maanden
2. jaargetijden
3. mannelijke dieren
4. alle getallen

Bij een van deze groepen gebruik je GEEN vrouwelijk lidwoord.

1. namen van planten en bomen
2. alle getallen
3. bij letters en kleuren
4. vrouwelijke dieren

Bij een van deze groepen gebruik je GEEN onzijdig lidwoord.

1. bij weersomstandigheden
2. vaak 'het' in het Nederlands
3. letters en kleuren
4. bij zelfstandig gebruikte naamwoorden

Die Hose sie ist.......

1. gelb
2. blau
3. grün
4. rot

Die Bluse sie ist ......

1. weiß
2. gelb
3. rot
4. blau

Der Gürtel er ist

1. schwarz
2. braun
3. grün
4. blau

Das T-Shirt es ist

1. blau
2. grün
3. gelb
4. rot

Persoonlijke voornaamwoorden

der ==> er

die    ==>  sie

das  ==>  es

der Mann -->  er

der Junge   -->   er ist groß

der Hund -->   er ist klein

der Rock --> er ist blau

der Pullover -->  er ist hell blau

die Frau --> sie

die Jeans -->  sie ist blau

die Hose --> sie ist schwarz

die Mütze --> sie ist grün

das Mädchen --> es

das Kleid --> es ist weiß

das T-Shirt --> es ist rot

das Sweatshirt --> es ist gelb 

Der Gürtel ......ist braun.

1. er
2. es
3. sie

Das T-Shirt .......ist rot.

1. er
2. es
3. sie

Die Hose .......ist grün

1. er
2. sie
3. es

Schrijf voorwerpen(Duits) op die je in jouw huis ziet met het juiste lidwoord.
(bijv. die Blumenvase.)

Je gaat met paragraaf 2 aan de slag. Je zorgt er voor dat je dat deze week af hebt. Je kunt het in je agenda noteren.