Spelling 4: les 2 (AH2B)

Welkom!

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?

  • Terugblik
  • Lesdoelen
  • Uitleg
       - Persoonsvorm en VD in 
         samengestelde zinnen
  • Aan de slag
       - Spelling 4, opdr. 2  t/m 4 (p. 159)
       - Speling 4, opdr. 6 en 7 (p. 160)
  • Evaluatie

Slide 2 - Slide

Terugblik
  • Kennismaking

  • Uitleg planning komende lessen.

  • Uitleg gebruik tussenletters in samenstellingen.

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les..

  • .. ken je de regels voor tussenletters in samenstellingen. 
  • .. de persoonsvormen in samengestelde zinnen vinden.
  • .. de persoonsvormen in samengestelde zinnen vormen.

Slide 4 - Slide

Zie jij het verschil?

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

PVTT (persoonsvorm tegenwoordige tijd)
Zoek eerst het onderwerp dat erbij hoort!

Makkie! Gewoon 'lopen' gebruiken en dan doe je het altijd goed.

Slide 7 - Slide

Na een lange wandeling moesten wij wel even (rusten)
A
PVTT
B
PVVT
C
INF
D
VD

Slide 8 - Quiz

Na een lange wandeling moesten wij wel even (rusten)
A
ruste
B
rusten
C
rustte
D
rustten

Slide 9 - Quiz

(Ondervinden) je veel last van die blessure?
A
PVTT
B
PVVT
C
INF
D
VD

Slide 10 - Quiz

(Ondervinden) je veel last van die blessure?
A
Ondervind
B
Ondervint
C
Ondervindt

Slide 11 - Quiz

PVVT (persoonsvorm verleden tijd)
Sterke werkwoorden
Hebben geen regels! Dit moet je weten door te lezen.

Zwakke werkwoorden 
Kijk bij het sexy fokschaap alleen naar de klinkers!

Slide 12 - Slide

De ontzettende saaie uitstapjes op de basisschool in Rotterdam (kosten) vroeger maar weinig geld.
A
PVTT
B
PVVT
C
INF
D
VD

Slide 13 - Quiz

De ontzettende saaie uitstapjes op de basisschool in Rotterdam (kosten) vroeger maar weinig geld.
A
koste
B
kosten
C
kostte
D
kostten

Slide 14 - Quiz

Vorige week (beleven) het zieke jongetje de dag van zijn leven!
A
PVTT
B
PVVT
C
INF
D
VD

Slide 15 - Quiz

Vorige week (beleven) het zieke jongetje de dag van zijn leven!
A
beleefte
B
beleefde
C
beleevte
D
beleevden

Slide 16 - Quiz

VD (voltooid deelwoord)
1. Zoek eerst de persoonsvorm!
2. Is deze een vorm van 'hebben', 'zijn' of 'worden'?
3. Ja? Dan is het laatste werkwoord een voltooid deelwoord.

Voltooid deelwoorden beginnen vaak met ge-, be-, ver-, ont-, er-, her-, mis-.


Slide 17 - Slide

Er is deze week weer veel (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 18 - Quiz

Drie ongevallen hebben tot een verkeerschaos (geleiden).
A
geleit
B
geleidt
C
geleid

Slide 19 - Quiz

Voor dat feest hebben zij zich behoorlijk (uitsloven).
A
uitgesloofd
B
uitgelooft

Slide 20 - Quiz

Engelse werkwoorden
Je spelt ze volgens de Nederlandse regels.

               racen                                                  streamen
ik race               ik racete              ik stream              ik streamde
hij racet           hij racete             hij streamt           hij streamde
wij racen         wij racen              wij streamen      wij streamden
                geracet                                             gestreamd

Slide 21 - Slide

Engelse werkwoorden
Aparte gevallen:
Dubbele medeklinker: Laat deze staan als dat nodig is voor de uitspraak.

Baseballen ('bol')            passen ('pass')             appen ('app')
ik baseball                         ik pass                              ik app

Slide 22 - Slide

Engelse werkwoorden
- Wel een dubbele medeklinker, maar je hoeft hem niet te laten staan als er geen probleem is met de uitspraak. 

stressen                              grillen                        basketballen
ik stres                                  ik gril                         ik basketbal

Slide 23 - Slide

Aan de slag!
- Afmaken Spelling 4, opdr. 2 t/m 4 (p. 158)
- Maken Spelling 4, opdr. 6 en 7
(p. 160)
- Klaar? Kijk je antwoorden na!

- Ga verder met Spelling 5, opdr. 1 
  of ga lekker lezen in je boek.


Slide 24 - Slide

Evaluatie
  • Doel behaald? 
      
  • Lesinhoud?

  • Hoe verlaat je de les? Vrolijk, neutraal of moe?

Slide 25 - Slide