What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Ww-spelling 2e klas + opdrachten
Werkwoordspelling
Klas 2
1 / 38
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
This lesson contains
38 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Werkwoordspelling
Klas 2
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Welke regel gebruik je bij de PVTT?
Slide 3 - Open question
PVTT (persoonsvorm tegenwoordige tijd)
Zoek eerst het onderwerp dat erbij hoort!
Makkie! Gewoon 'lopen' gebruiken en dan doe je het altijd goed.
Slide 4 - Slide
Als je weet dat het een PV is, wat schrijf je altijd EERST op?
Slide 5 - Open question
Na een lange wandeling moesten wij wel even (rusten)
A
PVTT
B
PVVT
C
INF
D
VD
Slide 6 - Quiz
Na een lange wandeling moesten wij wel even (rusten)
A
ruste
B
rusten
C
rustte
D
rustten
Slide 7 - Quiz
(Ondervinden) je veel last van die blessure?
A
PVTT
B
PVVT
C
INF
D
VD
Slide 8 - Quiz
(Ondervinden) je veel last van die blessure?
A
Ondervind
B
Ondervint
C
Ondervindt
Slide 9 - Quiz
Welke regel gebruik je bij de PVVT?
Slide 10 - Open question
PVVT (persoonsvorm verleden tijd)
Sterke werkwoorden
Hebben geen regels! Dit moet je weten door te lezen.
Zwakke werkwoorden
Kijk bij het sexy fokschaap alleen naar de klinkers!
Slide 11 - Slide
Als je weet dat het een PV is, wat schrijf je altijd EERST op?
Slide 12 - Open question
De ontzettende saaie uitstapjes op de basisschool in Rotterdam (kosten) vroeger maar weinig geld.
A
PVTT
B
PVVT
C
INF
D
VD
Slide 13 - Quiz
De ontzettende saaie uitstapjes op de basisschool in Rotterdam (kosten) vroeger maar weinig geld.
A
koste
B
kosten
C
kostte
D
kostten
Slide 14 - Quiz
Vorige week (beleven) het zieke jongetje de dag van zijn leven!
A
PVTT
B
PVVT
C
INF
D
VD
Slide 15 - Quiz
Vorige week (beleven) het zieke jongetje de dag van zijn leven!
A
beleefte
B
beleefde
C
beleevte
D
beleevden
Slide 16 - Quiz
Welke regel gebruik je bij het INF?
Slide 17 - Open question
INF (infinitief)
Tip: zet er 'wij' voor.
Pas op:
- Apen kunnen niet vliegen.
pvtt inf
Bij bovenstaande zin kun je voor beide werkwoorden 'wij' zetten, maar de persoonsvorm gaat voor.
Slide 18 - Slide
Welke regel gebruik je bij het VD?
Slide 19 - Open question
VD (voltooid deelwoord)
1. Zoek eerst de persoonsvorm!
2. Is deze een vorm van 'hebben', 'zijn' of 'worden'?
3. Ja? Dan is het laatste werkwoord een voltooid deelwoord.
Voltooid deelwoorden beginnen vaak met ge-, be-, ver-, ont-, er-, her-, mis-.
Slide 20 - Slide
Er is deze week weer veel (gebeuren).
A
PVTT
B
PVVT
C
INF
D
VD
Slide 21 - Quiz
Er is deze week weer veel (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt
Slide 22 - Quiz
Wij hebben al heel wat rare dingen met haar (beleven).
A
beleefd
B
beleeft
Slide 23 - Quiz
Drie ongevallen hebben tot een verkeerschaos (geleiden).
A
geleit
B
geleidt
C
geleid
Slide 24 - Quiz
Voor dat feest hebben zij zich behoorlijk (uitsloven).
A
uitgesloofd
B
uitgelooft
Slide 25 - Quiz
Welke regel gebruik je bij het TD?
Slide 26 - Open question
TD (tegenwoordig deelwoord)
Ander woord: onvoltooid deelwoord.
Het is nog bezig, terwijl je het doet. Er gebeuren dus twee dingen tegelijk.
Knipogend
fietste hij voorbij.
De mannen vielen
knokkend
door de deur.
Slide 27 - Slide
(Huilen) zocht het kind naar zijn moeder.
A
Huilen
B
Huilend
C
Huilent
Slide 28 - Quiz
Welke regel gebruik je bij de het VD als BN?
Slide 29 - Open question
VD als BN
(voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord)
Zie je achter een werkwoord een ZN staan dat erbij hoort?
Dan is het een TD!
Zorg ervoor dat het goed uitgesproken wordt als je het zo kort mogelijk schrijft.
Slide 30 - Slide
Het (stranden) schip (worden) morgen losgetrokken.
A
gestrande, word
B
gestrandde, word
C
gestrande, wordt
D
gestrandde, wordt
Slide 31 - Quiz
Het (verlaten) gebouw werd door krakers bezet.
A
verlate
B
verlaten
C
verlaatte
D
verlaatten
Slide 32 - Quiz
De douane haalde de mensen met de (vervalsen) paspoorten er meteen uit.
A
vervalsde
B
vervalsden
C
vervalste
D
vervalsten
Slide 33 - Quiz
Hij heeft zijn toets goed (maken), waar hij al op had (rekenen).
A
gemaakd, gerekend
B
gemaakd, gerekent
C
gemaakt, gerekend
D
gemaakt, gerekent
Slide 34 - Quiz
Engelse werkwoorden
Je spelt ze volgens de Nederlandse regels.
racen streamen
ik race ik racete ik stream ik streamde
hij racet hij racete hij streamt hij streamde
wij racen wij racen wij streamen wij streamden
geracet gestreamd
Slide 35 - Slide
Engelse werkwoorden
Aparte gevallen:
Dubbele medeklinker: Laat deze staan als dat nodig is voor de uitspraak.
Baseballen ('bol') passen ('pass') appen ('app')
ik baseball ik pass ik app
Slide 36 - Slide
Engelse werkwoorden
- Wel een dubbele medeklinker, maar je hoeft hem niet te laten staan als er geen probleem is met de uitspraak.
Stressen Grillen basketballen
ik stres ik gril ik basketbal
Slide 37 - Slide
Hoe thuis oefenen?
Classroom
Lesboek
Werkwoordspellingschema altijd erbij gebruiken!
Niet vergeten de werkwoordsvormen eerst te zoeken.
Slide 38 - Slide
More lessons like this
werkwoordspelling
February 2023
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Herhaling Formuleren
October 2024
- Lesson with
40 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 4,5
Theorie +opdrachten werkwoordspelling klas 1+2
September 2020
- Lesson with
36 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Spelling 4: les 2 (AH2B)
December 2019
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2,3
Spelling 6: les 7 (AH2D)
December 2019
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2,3
Theorie +opdrachten werkwoordspelling klas 1
September 2020
- Lesson with
45 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Werkwoordspelling les 3: uitleg spelling Engelse werkwoorden
September 2022
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
Werkwoordspelling les 3: uitleg spelling Engelse werkwoorden
October 2024
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3